direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Floridalaan IJsselstein
Status: voorontwerp
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0353.201505Floridalaan-Vo01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Dit uitwerkingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van een onbebouwd kavel aan de Floridalaan in de wijk Zenderpark te IJsselstein. Dit hoofdstuk vormt de inleiding van het uitwerkingsplan en geeft beknopt we opbouw van het uitwerkingsplan weer.

1.2 Aanleiding

Reeds in 1995 is de gemeente IJsselstein begonnen met de ontwikkeling van de woonwijk Zenderpark. Sindsdien is de woonwijk gestaag gegroeid en is een wijk ontstaan, waarbij de verschillende woonbuurten van de wijk een eigen uiterlijk en eigen karakter hebben gekregen.

Aan de rand van de woonwijk Zenderpark aan de Floridalaan, ligt een ruime onbebouwde kavel. Het plan voor kantoren op deze kavel is door de economisch crisis niet van de grond gekomen. Een alternatief plan met appartementen op deze plek bleek maatschappelijk niet haalbaar. Door de gemeente IJsselstein is het idee opgevat om de kavel in te vullen met vrijstaande woningen/ vrije kavels. Het doel hiervan is om een ontspannen inrichting van de plek te creëren die aansluit op de omgeving en leidt tot voldoende draagvlak van de direct aanwonenden.

In het ter plaatse geldende bestemmingsplan is voor de locatie een uit te werken woonbestemming opgenomen. Hiermee heeft de gemeenteraad aan het college van burgemeester en wethouders de plicht meegegeven om een uitwerkingsplan op te stellen binnen de kaders van de uitwerkingsregels. In het voorliggende plan wordt toepassing gegeven aan de uitwerkingsplicht die is opgenomen in het vastgestelde 'moederplan'. Tevens wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling van het gebied voldoet aan de uitwerkingsregels en de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.3 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de rand van woonwijk Zenderpark, aan de Floridalaan. Het plangebied wordt aan westzijde begrenst door een primaire watergang. Aan de overzijde van deze watergang ligt het Zuiderpark. Ten noorden van het plangebied liggen kantoorpanden en ten oosten grondgebonden woningen. De zuidgrens wordt gevormd door een watergang, waarvan ten zuiden het bedrijvenpark De Corridor is gelegen.

De ligging van het plangebied is weergegeven op figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201505Floridalaan-Vo01_0001.jpg"

Figuur 1: Locatie plangebied Floridalaan IJsselstein

1.4 Vigerende regeling

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Zenderpark'. Dit bestemmingsplan is op 26 juni 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Voor het plangebied is de bestemming 'Wonen - Uit te werken' opgenomen. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Op figuur 2 is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201505Floridalaan-Vo01_0002.png"figuur 2: Uitsnede verbeelding

1.5 Planproces en procedure

Het uitwerkingsplan heeft als doel het geven van een juridisch-planologische regeling om de beoogde woningbouw mogelijk te maken. Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart en planregels) en een toelichting. Om rechtszekerheid te bieden aan omwonenden van het gebied, is gekozen voor een gedetailleerde opzet van het uitwerkingsplan. Deze gedetailleerdheid komt met name tot uiting in de toepassing van verschillende bestemmingen en de begrenzing van de bouwvlakken. Voor een uitgebreide juridische toelichting op de planopzet wordt verwezen naar de juridische planbeschrijving in Hoofdstuk 5 van de toelichting.

1.6 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2: Visie op het plangebied;
  • hoofdstuk 3: Toetsing aan het beleidskader;
  • hoofdstuk 4: Toetsing aan de omgevingsaspecten;
  • hoofdstuk 5: Juridische planbeschrijving;
  • hoofdstuk 6: Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Na de toelichting zijn de regels behorende bij het uitwerkingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 2 Visie op het plangebied

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de ligging van het plangebied in groter verband en beschrijft de huidige situatie van het plangebied. Vervolgens volgt een beschrijving van het planvoornemen.

2.2 Ligging in groter verband

De kern IJsselstein ligt in de provincie Utrecht. Door de kern stroomt de Hollandsche IJssel, waaraan IJsselstein haar naam te danken heeft. IJsselstein ligt direct ten westen van de snelweg A2, en ligt in het Groene Hart. Aan de overzijde van de snelweg ligt de bebouwing van Nieuwegein, die doorloopt in het stedelijk weefsel van Utrecht. Zowel stad als land zijn altijd dichtbij.

Het plangebied is onderdeel van de woonwijk Zenderpark. Zenderpark ligt in het zuidwestelijke kwadrant van de stad. Zenderpark is een uitbreidingswijk van IJsselstein, die oorspronkelijk binnen de regio was aangewezen als reservelocatie voor woningbouw. Doordat de woningbouw op andere locaties achterbleef is door Provinciale Staten woningbouw in Zenderpark mogelijk gemaakt. In 1995 is gestart met de realisering van Zenderpark.

Zenderpark is op te delen in 6 woonbuurten met ieder hun eigen uiterlijk en karakter. De woonbuurten worden gescheiden van elkaar door de heldere hoofdstructuur van de wijk welke is opgebouwd uit verkeersroutes (tram, fiets, auto) en groen- en waterstructuren. In de wijk is vooral sprake van een oost-westverkaveling waardoor de oorspronkelijke oost-westverkaveling van weide en boomgaarden goed herkenbaar is.

Het plangebied aan de Floridalaan maakt onderdeel uit van het deelgebied Zenderpark-Oost, van noord naar zuid bestaande uit de buurten De Tuinen, De Hoven en De Boomgaard (zie figuur 3) . De 3 buurten hebben ieder hun eigen karakteristiek. Door zijn ligging en gewenste uitstraling zal het plangebied deel uit gaan maken van De Boomgaard. Deze buurt met lage dichtheid bestaat voornamelijk uit vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen. Enkel aan de zuidrand liggen aaneengebouwde woningen. Kenmerkend voor deze buurt zijn de verspreid liggende openbare boomgaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201505Floridalaan-Vo01_0003.jpg"

Figuur 3:Uitsnede verbeelding

2.3 Bestaande situatie

Het plangebied aan de Floridalaan betreft momenteel een braakliggend terrein (zie figuur 4). Als gevolg van de economische crisis is het oorspronkelijke plan om hier kantoren te bouwen niet van de grond gekomen. De gronden zijn daardoor niet ontwikkeld, waardoor een groenstrook is ontstaan. Een alternatief plan voor het ontwikkelen van appartementen op de deze locatie bleek maatschappelijk niet haalbaar.

Door deze samenloop van omstandigheden is het plangebied onbebouwd gebleven. Wel zijn aan de overzijde van de Floridalaan 8 twee-onder-een-kap-woningen gerealiseerd. Deze woningen staan op ruime kavels, maar voorzien niet in parkeergelegenheid op eigen terrein. Parkeren geschied in de openbare ruimte. Het wegprofiel van de Floridalaan ter hoogte van het plangebied is daardoor enkel aan de oostzijde, voor de bestaande woningen voltooid. Hier ligt een voetpad en zijn langsparkeerplaatsen realiseerd. Een voetpad aan de zijde van de ontwikkeling ontbreekt.

De watergang aan de westzijde van het perceel is wel volledig ontgraven tot een breedte van circa 15 meter. Aan de overzijde van de watergang is het Zuiderpark aangelegd, en de woonbuurt Het Groene Balkon. Deze groene long kan gezien worden aan verbinding tussen de wijk Zenderpark en het plangebied met het buitengebied van de gemeente IJsselstein.

Aan de noordzijde aan de Floridalaan staan 3 kantoorpanden. Deze maakten deel uit van de oorspronkelijke invulling van het plangebied. De gebouwen staan ruim uit elkaar, waardoor er lucht tussen de gebouwen ontstaat. Deze ruimte wordt gebruikt om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor de kantoren.

Ten zuiden van het plangebied ligt het bedrijventerrein Zenderpark. Het bedrijventerrein biedt ruimte aan een gevarieerd palet aan bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Het plangebied is middels een voetpad verbonden met het bedrijventerrein. Werknemers hebben zo een directe verbinding tussen het bedrijventerrein en de tramhalte aan de Daccastraat.

Het plangebied is goed ontsloten. Op loopafstand, circa 200 meter ten noorden van het plangebied ligt een tramhalte, waarmee het plangebied is verbonden met het centrum van IJsselstein, Nieuwegein en Utrecht. Ontsluiting per auto vindt onder anderen plaats over de Boomgaard en Statensingel naar de Parklaan. De Parklaan sluit direct aan op de N210 en de hoofdwegen van IJsselstein. Rondom het plangebied en in de wijk Zenderpark liggen meerdere vrijliggende fietspaden. Deze zorgen voor een snelle verbinding tussen Zenderpark en de rest van IJsselstein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201505Floridalaan-Vo01_0004.png"

Figuur 4: Foto bestaande situatie (bron: Google streetview)

2.4 Toekomstige situatie

Door de gemeente IJsselstein is het idee opgevat om de kavel in te vullen met vrijstaande woningen/ vrije kavels. Het doel hiervan is om een ontspannen inrichting van het plangebied te creëren die aansluit op de omgeving en leidt tot voldoende draagvlak van de direct aanwonenden.

Op basis van een stedenbouwkundige studie blijkt dat een verkaveling met 8 vrije kavels de beste stedenbouwkundige kwaliteit garandeert. Het ontwerp bevat 8 vrije kavels op een rij, allen grenzend met de tuin aan het water. De kavels sluiten aan op het verkavelingspatroon van Zenderpark-oost en liggen daardoor niet haaks op de Floridalaan. De kavels zijn 16.8 meter breed en krijgen een ruim bouwvlak waarbinnen de woningen gerealiseerd kunnen worden. Hierdoor kunnen de woningen met garage vrij op de kavel geprojecteerd worden met een minimale afstand tot de zijdelingse perceelgrens van 3 meter. Figuur 5. laat een schetsontwerp zien van het voornemen.

De rij vrijstaande woningen vormt een ontspannen rand van de buurt. De doorzichten tussen de woningen zijn niet ruim, maar geven de gewenste ruimtelijke opbouw die aansluit op de woningen aan de overzijde van de Floridalaan.

Op basis van de inrichtingsschets is een kavelpaspoort voor de individuele kavels opgesteld. Deze kavelpaspoorten bevatten de regels waaraan een toekomstige bewoner aan moeten voldoen. De regels hebben als doel om de stedenbouwkundige uitgangspunten voor deze locatie te waarborgen.

Kenmerken algemeen

  • Het maximale bouwvolume is 750 m3;
  • De erfascheiding tussen de aangrenzende percelen is maximaal 2 meter hoog. De erfgrens van de kavel tussen de rooilijn en de openbare ruimte bestaat uit hagen van 1 meter hoog;
  • Per kavel is een oprit van maximaal 3,5 meter breed, afgestemd op de indeling van de openbare ruimte;
  • Per woning worden minimaal twee parkeerplekken op eigen erf gerealiseerd.

Kenmerken ten aanzien van bebouwing

  • De kavel heeft een oppervlakte van ongeveer 625 m2;
  • De rooilijn wordt bepaald vanuit een punt op 3 meter haaks vanaf de zuidelijke erfgrens en 3 meter haaks van de voorgrens. De rooilijn loopt haaks op de zijerfgrens;
  • Aan de noordzijde ligt het bouwvlak op 3 meter van de erfgrens;
  • Het bouwvlak ligt direct achter de rooilijn en is 10,7 meter breed en 15 meter diep met een oppervlakte van 161,3 m2.

De volledige kavelpaspoorten worden aan de ontwikkelaars en/of nieuwe eigenaren meegegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201505Floridalaan-Vo01_0005.png"

Figuur 5: Schetsontwerp plangebied

Hoofdstuk 3 Toetsing aan het beleidskader

3.1 Inleiding

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante ruimtelijk beleid samengevat en wordt geconcludeerd in hoeverre de ontwikkeling past binnen het beleid. Het onderstaande beleidskader is niet uitputtend.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijk ordening (Barro)

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.

Doelen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2014)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Conclusie

In het plangebied spelen verder geen nationale belangen.

3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (2012)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • Trede 1: de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • Trede 2: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt nagegaan in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • Trede 3: als de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt nagegaan in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

  • Trede 1: Het plangebied ligt binnen de regio BRU, ofwel Bestuur Regio Utrecht. Voor de regio geldt een woningbouwopgave van circa 40.000 nieuwe woningen tot 2028. Voor de gemeente IJsselstein gaat het om circa 500 nieuwe woningen (bron: Woningmarkt monitor provincie Utrecht). Het plangebied heeft momenteel de bestemming Wonen - uit te werken, waarbij is voorzien dat er op deze locatie 12 nieuwe woningen gebouwd kunnen worden. Deze 12 woningen maken onderdeel uit van de harde plancapaciteit zoals deze gelden voor de gemeente IJsselstein. De woningen zijn daarmee voorzien binnen de regio, waardoor het voornemen voorziet in een regionale behoefte. De uiteindelijke uitwerking van het plangebied zal voorzien in 8 nieuwe woningen. Hierdoor zal geen volledig gebruik worden gemaakt van de potentiële plancapaciteit van deze locatie.
  • Trede 2: Bij trede 1 is positief geantwoord. Voorzien wordt in een actuele regionale behoefte. Het plangebied is zowel in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (PRS), in de Partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028, als in de tweede partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028, aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Het plan gebied is bestemd als Wonen - uit te werken. Het voornemen betreft een binnenstedelijke ontwikkeling, waarmee invulling wordt gegeven aan beschikbare gronden.
  • Trede 3: Bij trede 2 is positief geantwoord. De ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied. Voor de ontsluiting van het plangebied wordt aangesloten op de bestaande ontsluitingsstructuren.

Conclusie

De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS), is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten. Op 10 maart 2014 hebben Provinciale Staten de Ontwerp partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRSph) vastgesteld. Op 3 november 2014 hebben Provinciale Staten de Tweede partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 vastgesteld.

De provincie beschrijft in zijn Provinciale Ruimtelijke structuurvisie (PRS) het ruimtelijk beleid tot 2028. In de PRS zijn de doelstellingen beschreven, het bijbehorende beleid en de uitvoering van het beleid. Uitvoering van het beleid wordt deels via de Provinciale Ruimtelijke Verordening gegeven.

De provincie wil aantrekkelijk zijn om te wonen, werken en recreëren. Hierop wordt ingezet op drie belangrijke pijlers: een duurzame leefomgeving, vitale dorpen en steden en een landelijk gebied met kwaliteit. Deze peilers leiden tot de volgende twee beleidsuitgangspunten die als startpunt van de structuurvisie dienen:

  • Accent op de binnenstedelijke opgave
    De provincie wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en het openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Ook het verminderen van kantoren en het herstructureren van bedrijventerreinen vallen binnen deze binnenstedelijke opgave.
  • Behoud en versterking kwaliteit landelijk gebied
    De cultuurhistorische waarden in de provincie dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied, daarnaast is de landbouw een belangrijke drager van het agrarisch cultuurlandschap. Dit vraagt om mogelijkheden van rood-voor-groenconstructies en ruimte voor economisch duurzame landbouw.

Conclusie

Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied. Hiermee past de ontwikkeling, de bouw van nieuwe woningen, binnen het beleid van de provincie om nieuwe woningbouw zoveel mogelijk te realiseren binnen bestaand stedelijk gebied.

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten. Op 10 maart 2014 hebben Provinciale Staten de Ontwerp partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRVph) vastgesteld. Op 3 november 2014 hebben Provinciale Staten de Tweede partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 vastgesteld.

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zijn de belangrijke beleidsuitgangspunten die zijn opgenomen in de PRS vastgelegd. In de PRV zijn regels opgenomen die direct doorwerken in de ruimtelijke plannen van gemeenten. In de verordening is het plangebied aangeduid als Stedelijk gebied. Binnen deze aanduiding is de realisatie van nieuwe woningen toegestaan.

Hiermee past het planvoornemen voor de realisatie van nieuwe woningen binnen de verordening van de provincie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie IJsselstein Dichtbij

De Toekomstvisie 2025: IJsselstein Dichtbij is op 21 januari 2010 vastgesteld. Deze visie is opgesteld om richting te kunnen geven aan het keerpunt in de geschiedenis waarin de gemeente IJsselstein zich bevind. IJsselstein heeft tegenwoordig de omvang van een regionale verzorgingsfunctie bereikt die voldoende basis biedt om verder uit te werken. Deze richting vertaald zich in een viertal doelen die voor IJsselstein Dichtbij 2025 zijn geformuleerd:

  • Een vitale samenleving van bewoners en ondernemers: dit doel heeft betrekking op de verbondenheid van IJsselsteiners met elkaar. De gemeente wil deze kwaliteit van de stad behouden omdat het zorgt voor een gezonde samenleving.
  • Herkenbare historische en ruimtelijke structuren: de gemeente IJsselstein wil de kenmerkende historie van de stad verder versterken. De gemeente richt zich daarbij op versterking van de ruimtelijke structuur waarbij de historie en het groen meer tot uitdrukking komen als beeldbepalend voor de stad.
  • Dichtbij groen en de stedelijke omgeving: de bevolking is sterk gericht op het groene gebied de Lopikerwaard. IJsselstein hoort vooral bij het Groene Hart en samenwerking met nabije gemeenten is hierbij belangrijk. Door deze samenwerking liggen er kansen om meerwaarde te creëren in het regionale voorzieningenaanbod.
  • Een duurzame samenleving en duurzame omgeving: in 2025 wil de gemeente IJsselstein koploper zijn als het gaat om duurzaamheid. De gemeente geeft op drie manieren invulling aan het begrip duurzaamheid. Het krijgt een plek in het sociale beleid, de fysieke inrichting van de stad en de lokale economie.

De realisatie van nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied past binnen de ambitie van de gemeente om te komen tot een goede stedelijke omgeving.

3.4.2 Woonvisie IJsselstein

De Woonvisie IJsselstein is op 24 april 2008 vastgesteld. In de woonvisie schets de gemeente de gewenste ontwikkelingen van de gemeente in de verdere toekomst. De visie geeft een beschrijving van de gemeentelijke ambities.

Ten aanzien van wonen heeft de gemeente de volgende ambities opgenomen:

  • Tot 2020 dienen 800 nieuwe woningen te worden toegevoegd;
  • 30% van de nieuw te bouwen woningen dient te worden gerealiseerd in de sociale sector;
  • Kansen voor een wooncarrière. Toevoegingen aan de woningvoorraad moeten voorzien in doorstroming;
  • Kansen voor senioren. Aanpassing van de woningvoorraad door toevoeging van nultredenwoningen;
  • Woonzorgarrangementen. Toevoegen van kleinschalige beschermde woonvormen.

De Woonvisie IJsselstein voorziet in een gevarieerd woningaanbod voor de toekomst. De realisatie van grondgebondenwoningen aan de Floridalaan levert een bijdrage aan dit aanbod.

De voorziene ontwikkeling van het plangebied is reeds opgenomen als uitwerkingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan. de ontwikkeling is dan ook passend binnen de toekomstvisie van de gemeente IJsselstein.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan de omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling van woningbouw aan de Floridalaan te IJsselstein getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving. De paragrafen voor de verschillende milieuthema's zijn als volgt opgebouwd: eerst wordt de vigerende wet- en regelgeving beschreven, vervolgens wordt de ontwikkeling hieraan getoetst en ten slotte wordt een conclusie beschreven per sectoraal aspect.

4.2 Geluid

Wet- en regelgeving

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-wegen. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk).

Wanneer de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden en maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard, kan - onder voorwaarden - een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. De in de Wgh vastgelegde uiterste grenswaarde mag daarbij niet worden overschreden.

Beoogde ontwikkeling

Binnen het plangebied zullen maximaal 8 nieuwe woningen gerealiseerd worden. Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. De woningen liggen binnen de wettelijke geluidszone van de wegen N210 (Weg der Verenigde Naties), Einsteinweg, Zuiderparklaan, en Baronieweg. Akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh noodzakelijk.

Tevens wordt op grond van jurisprudentie en in het kader van een goede ruimtelijke ordening de geluidsbelasting van nabijgelegen 30 km/h-wegen meegenomen in de akoestische beoordeling.

Door Rho Adviseurs is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (d.d. 2015-07-017) Dit rapport is opgenomen in bijlage 1. Onderstaand is de conclusie van het onderzoek integraal opgenomen.

Conclusie

Als gevolg van het verkeer op de Zuiderparklaan, de N210, de Weg der Verenigde Naties en de niet-gezoneerde weg, de Floridalaan, is sprake van een aanvaardbaar klimaat.

Als gevolg van het verkeer op de Einsteinweg is op 1 woning (zuidgevel) sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Gemeentelijk beleid

In de nota van de gemeente IJsselstein zijn de hoofdcriteria uitgewerkt waaraan moet worden voldaan om hogere waarden te kunnen verlenen. Doordat er reeds bebouwing en rooilijnen aanwezig zijn in de omgeving die met het plan gerespecteerd worden wordt voldaan aan de criteria voor bezwaren van stedenbouwkundige aard.

De geluidsambitie sluit aan bij de wettelijke voorkeurswaarde van 48 dB. Maar voor de maximale ontheffingswaarde wordt uitgegaan van de ligging van de nieuwe ontwikkeling. In het geval van onderhavig plan is sprake van een binnenwijkse 30 km/uur weg. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 53 dB. Deze wordt niet overschreden.

Aangezien blijkt dat geluidsreducerende maatregelen niet verder mogelijk zijn dienen hogere waarden te worden vastgesteld. Hiervoor gelden aanvullende eisen, waarbij drie situaties worden onderscheiden. Uit het onderzoek blijkt dat sprake is van de volgende situatie:

  • Een of meerdere geluidbronnen veroorzaken gezamenlijk een cumulatieve geluidsbelasting LCUM* hoger of gelijk aan 54 dB maar niet hoger dan 64 dB.

De gemeente IJsselstein stelt hiervoor de volgende eisen om hogere waarde te kunnen vaststellen.

  • een geluidsluwe gevel of een geluidsluwe buitenruimte (balkon) aanwezig is én
  • er minimaal 1 verblijfsruimte aan een geluidsluwe zijde is gesitueerd.

Aan de eis van een geluidsluwe gevel of buitenruimte wordt voldaan. Dit blijkt uit de meetpunten. De eis om minimaal 1 verblijfsruimte aan een geluidsluwe zijde te situeren kan pas getoetst worden bij vergunningsverlening.

Besluit hogere waarden

Geconcludeerd kan worden dat verdere maatregelen niet mogelijk zijn vanwege financiële, stedenbouwkundige en verkeerskundige redenen. De gecumuleerde geluidsbelasting en het Hogere Waarden beleid staan het verlenen van hogere waarden niet in de weg. Er dient dan ook een besluit tot vaststelling van hogere waarden te worden voorbereid. Een overzicht van de hogere waarden staat in tabel 1.

Tabel 1 Ontheffingswaarden

locatie   aantal   ontheffingswaarde   bron  
Floridalaan 24   1   50 dB   Einsteinweg  

Ten behoeve van de ontwikkeling dient een besluit tot hogere waarden te worden aangevraagd voor de meest zuidelijke nieuwbouw woning. Op de twee meest zuidelijk gelegen woningen bedraagt de gecumuleerde geluidsbelasting meer dan 53 dB. Voor deze woningen is dan ook een gevelweringsonderzoek nodig.

4.3 Bodemkwaliteit

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Op het te ontwikkelen terrein is een bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodemonderzoek Floridalaan, uitgevoerd door Econsultancy bc, rapportnummer 15063603, d.d. 10 augustus 2015, bijlage 4).

Uit het onderzoek blijkt dat de bovengrond licht verontreinigd is met zware metalen en PAK. De ondergrond is niet verontreinigd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. De toplaag is niet verontreinigd met bestrijdingsmiddelen.

Op het terrein liggen 7 gedempte sloten, deze sloten zijn zintuiglijk onderzocht. De sloten zijn opgevuld met locatie-eigen grond en daarmee niet verdacht.”

Er zijn geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling. Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop van toepassing.

4.4 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.3

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel 2 weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. Meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 ìg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Tabel 2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van maximaal 8 woningen. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkelingen dragen dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N210 (Weg der Verenigde Naties) (maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen (meetpunt 179800) bedragen 25,0 µg/m³ voor NO2, 23,9 µg/m³ voor PM10 en 15,2 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 13,5 dagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.5 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek 

In de directe omgeving van het plangebied is het radiozendstation van Lopik aanwezig. Uit de professionele risicokaart blijkt dat er verder geen risicovolle inrichtingen of bedrijven aanwezig zijn die van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Tevens blijkt dat er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over het spoor en het water. Wel vindt er in de omgeving vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg en door een buisleiding.

Radiozendstation Lopik

Nabij het plangebied ligt het radiozendstation van Lopik.  Al bij de vaststelling van het bestemmingsplan Zenderpark uit 1992 is onderzocht of het gezondheidsaspect een rol speelt. Uitgangspunt bij dit onderzoek was de norm zoals deze was opgenomen in de Richtlijn voor radiofrequente straling bij zendinrichtingen van het Ministerie van VROM, onderdeel Staatstoezicht volksgezondheid.

In januari 1997 is door de Gezondheidsraad aan de betrokken Ministeries een uitvoerig advies uitgebracht over de gezondheidsaspecten van radiofrequentie elektromagnetische velden. De norm zoals die in de richtlijn voor radiofrequente straling wordt gehanteerd, blijft overeind. Deze norm wordt in het gehele gebied Zenderpark niet overschreden, waardoor het gezondheidsaspect niet speelt (zie ook 4.8).

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de N210

Ten noorden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de provinciale weg N210 Rotterdam – IJsselstein. De PR 10-6 risicocontour van deze weg bedraagt 0 m. Het maatgevende invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 355 m. Het plangebied ligt op ruim 800 m afstand vanaf de weg en ligt dus niet binnen het maatgevende invloedsgebied. Hierdoor vormt de weg geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door DPO leiding

Ten zuiden van het plangebied is een defensieleiding van Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO) gelegen. De PR 10-6 risicocontour van deze leiding bedraagt 0 m. De omvang van het invloedsgebied voor het GR van dit type leidingen strekt zich maximaal enkele meters buiten de PR 10-6-contour als gevolg van het risicoscenario plasbrand. De dodelijke effectafstand bedraagt 30 m. De afstand tussen het plangebied en de leiding bedraagt ruim 250 m. Gezien deze grote afstand vormt de aanwezigheid van de leiding geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.6 Kabels en leidingen

Beleid en normstelling

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18";
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruw water of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18".

Rondom en binnen het plangebied liggen diverse niet-relevante kabels en leidingen in de grond. Dat is onder andere zichtbaar door de aanwezigheid van diverse verdeelkasten. Aan de noordzijde van het plangebied, in het verlengde van de Amerikalaan, staat een grote elektriciteitskast. Rondom deze kast liggen de meeste kabels en leidingen in de grond. Overige kabels en leidingen bevinden zich in het zuiden van het plangebied en onder de Floridalaan. In het midden van het plangebied liggen nog enkele leidingen (SWA) die kunnen vervallen of worden omgelegd.

Voor de kabels en leidingen geldt in de basis een beschermingszone van 2 meter. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd of gegraven. Ook mogen er in de 2 meterzone geen palen worden geslagen. Bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan is hier rekening mee gehouden.

Onderzoek en conclusie

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied is reeds rekening gehouden bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan. Hiervoor wordt aan de noordzijde van het plangebied, nabij de kantoorpanden een groenstrook intact gehouden. Hier zullen geen grondwerkzaamheden plaatsvinden. De leidingen in het midden van het plangebied zullen vervallen en kunnen verwijderd worden tijdens het bouwrijp maken van het plangebied.

Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.7 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Onderzoek

In het bestemmingsplan worden 8 woningen mogelijk gemaakt. In de omgeving zijn met name woningen aanwezig. Daarnaast zijn er ten noorden van het plangebied kantoren aanwezig en ten zuiden van het plangebied ligt een bedrijventerrein. Omdat het plangebied hoofdzakelijk omringd wordt door woningen wordt er uitgegaan van het omgevingstype rustige woonwijk en de onverkorte afstanden uit de VNG-publicatie.

Voor kantoren geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) een richtafstand van 10 m ten opzichte van een rustige woonwijk. Voor het bedrijventerrein geldt dat hier bedrijven uit maximaal categorie 2 zijn toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 m ten opzichte van een rustige woonwijk. Het plangebied is op circa 10 m afstand gelegen vanaf de kantoren en op circa 30 m vanaf het bedrijventerrein. Hiermee wordt voldaan aan de genoemde richtafstanden.

Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat de bestaande bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.8 EMC-grens

Ten oosten van het plangebied, aan de andere zijde van het deelgebied De Boomgaard, ligt op een afstand van circa 1.100 meter het radiozendstation van Lopik. Vanaf dit zendstation worden uitzendingen op de middengolf verzorgd. Het vermogen waarmee de zender uitzendt, bepaalt de heersende veldsterkte. De veldsterkte wordt uitgedrukt in de waarde Volt per meter (V/m). Deze veldsterkte kan bij een bepaalde waarde, in combinatie met de gevoeligheid van elektrische apparatuur, storing veroorzaken aan elektrische apparatuur. Om ongewenste storingen door onderlinge beïnvloeding van apparaten zoveel mogelijk te voorkomen, is in Europees verband een zogenaamde EMC-richtlijn vastgesteld. Hierbij is bepaald dat voor huidige consumentenapparatuur (na 1 januari 1996) geldt dat dit bestand moet zijn tegen een veldsterkte van 3 V/m.

Op 22 april 2004 is een convenant gesloten tussen Nozema, de provincie Utrecht en de gemeentes IJsselstein en Lopik. In het convenant is afgesproken om het reguliere zendvermogen terug te brengen naar 100kW. Als gevolg van het teurgbrengen van het zendvermogen zijn er nog nauwelijks klachten ontvangen van storingen aan apparatuur. In het jaar 2005 en 2006 kwam er geen enkele klacht binnen.

Al bij de vaststelling van het bestemmingsplan Zenderpark uit 1992 is onderzocht of het gezondheidsaspect een rol speelt. Uitgangspunt bij dit onderzoek was de norm zoals deze was opgenomen in de Richtlijn voor radiofrequente straling bij zendinrichtingen van het Ministerie van VROM, onderdeel Staatstoezicht volksgezondheid.

In januari 1997 is door de Gezondheidsraad aan de betrokken Ministeries een uitvoerig advies uitgebracht over de gezondheidsaspecten van radiofrequentie elektromagnetische velden. De norm zoals die in de richtlijn voor radiofrequente straling wordt gehanteerd, blijft overeind. Deze norm wordt in het gehele plangebied van Zenderpark niet overschreden, waardoor het gezondheidsaspect niet speelt.

Ten aanzien van de geplande ontwikkeling aan de Floridalaan betekent bovenstaande dat geen problemen en of klachten zijn te verwachten als gevolg van EMC-straling.

4.9 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Het plangebied is gesitueerd in IJsselstein en bestaat in de huidige situatie uit een braakliggend stuk grond dat nu begroeid is met gras.

Beoogde ontwikkelingen

Binnen het betreffende plangebied worden 8 vrijstaande woningen gerealiseerd. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Normstelling

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie

Het Utrechtse EHS-beleid is vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zijn de regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen van gemeenten moeten voldoen. Hoofdlijn is daarbij dat nieuwe ontwikkelingen in de EHS per saldo niet mogen leiden tot significante aantasting van de EHS, tenzij er een groot openbaar belang is én alternatieven ontbreken (Nee tenzij).

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:

  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
  • geen alternatieven voorhanden zijn;
  • resterende effecten worden gecompenseerd.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Uiterwaarden Lek en is gelegen op ruim 4 km afstand vanaf het plangebied. Het dichtstbijzijnde gebied dat deel uitmaakt van de EHS is gelegen op circa 170 m afstand. Op circa 900 m afstand is het dichtstbijzijnde belangrijke weidevogelgebied gelegen (zie figuur 6).

Vanwege de afstand kunnen effecten als areaalverlies, versnippering, verstoring en verandering van waterhuishouding van Natura 2000 op voorhand worden uitgesloten. De beoogde ontwikkeling leidt tot een beperkte toename van de verkeersgeneratie. Van een toename van de stikstofdepositie in Natura 2000 is gezien de lage aantallen en afstand tot Natura 2000 geen sprake. Significant negatieve effecten worden dan ook uitgesloten.

De ontwikkeling heeft geen invloed op het functioneren van de EHS. De ontwikkeling in de bebouwde kom leidt ook niet tot verstoring van het op 900 m afstand gelegen weidevogelgebied. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201505Floridalaan-Vo01_0006.png"

Figuur 6: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: webkaart provincie Utrecht)

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quick scan (zie bijlage 2). In tabel 3 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 3: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief)

  Nader onderzoek nodig  
Vrijstellingsrege-ling Ffw   tabel 1     mol, bosmuis, veldmuis en huisspitsmuis

bruine kikker, gewone pad, en de grote of middelste (bastaard) groene kikker  
nee  
Ontheffingsrege-ling Ffw   tabel 2     kleine modderkruiper   Ja, indien werkzaamheden aan de watergang worden uitgevoerd  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   bittervoorn   Ja, indien werkzaamheden aan de watergang worden uitgevoerd  
    bijlage IV HR   marginaal foerageergebied vleermuizen   Nee
 
  vogels   cat. 1 t/m 4   -   -  

Daarnaast komen in en rond het plangebied ook algemene broedvogels voor, zoals meerkoet en waterhoen.

In verband met het voorkomen van deze algemene broedvogels wordt aangeraden om te werken buiten het broedseizoen of op een manier dat de vogels niet tot broeden komen. Daarnaast vliegen er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten.

Er komen ook algemene licht beschermde zoogdieren en amfibieën voor. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet.

Verder kan het voorkomen van beschermde vissen (bittervoorn en kleine modderkruiper in de aangrenzende watergang niet worden uitgesloten, omdat er geen werkzaamheden gaan plaatsvinden aan de oever / watergang worden negatieve effecten echter uitgesloten.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.10 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De initiatiefnemer heeft het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Deze is uitgevoerd op 08-07-2015. Hieruit blijkt dat er een waterschapsbelang is. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan is hierover overleg gevoerd met de waterbeheerder. Naar aanleiding hiervan hebben zij een positief wateradvies gegeven. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan

Waterschapsbeleid

In de Waterstructuurvisie is door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een langetermijnvisie (voor 2050) en een middellangetermijnvisie (tot 2015) ontwikkeld voor een duurzamer waterbeheer voor het beheersgebied. In het plangebied speelt het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer. Het gaat dan met name om schoon oppervlaktewater, het zo lang mogelijk vasthouden, infiltreren, afkoppelen van hemelwater en waar mogelijk aanleggen van een verbeterd gescheiden riolering.

Water voorop!, zo luidt de van het Waterbeheerplan 2010-2015 van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. In dit plan staat hoe het hoogheemraadschap zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem. Zo'n systeem draagt bij aan een betere leefomgeving van mens, dier en plant. We geven in het waterbeheerplan een overzicht van:

  • onze ambities en doelen voor 2010 tot en met 2015;
  • de maatregelen die nodig zijn om deze doelen te halen.

Het gaat hierbij om de beleidsvelden veiligheid, watersystemen en (afval)waterketen in samenhang met de ruimtelijke omgeving, natuur- en milieudoelen en maatschappelijke en klimatologische ontwikkelingen. Het hoogheemraadschap zorgt als waterautoriteit voor veilige dijken, droge voeten en schoon water. Kernwaarden bij onze aanpak zijn: duurzaamheid, kwaliteit, resultaatgerichtheid, innovativiteit en efficiency.

Beleidsregels Keur 2009

Beleidsregel 13

Deze beleidsregel is van toepassing in het gehele beheersgebied van het waterschap en geldt zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Doel van het beleid is om effecten van nieuwe stedelijke uitbreidingen te neutraliseren. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes of enkele woningen, moeten compenseren, is een ondergrens ingesteld. De minimale oppervlakte waarvoor deze beleidsregel geldt, bedraagt binnen de bebouwde kom 500 m² nieuw verhard oppervlak waarvan het hemelwater direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd en buiten de bebouwde kom 1000 m² nieuw verhard oppervlak (zie Besluit algemene regels keur HDSR 2009, algemene regel 14).

Uitbreiding van verhard oppervlak moet, vanuit hydrologische optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden. Indien dit niet kan door infiltratie in de bodem, kan dat door nieuwe bergingscapaciteit aan te leggen die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert dan wel de piekafvoer opvangt. De aanvrager (veroorzakerprincipe) moet zelf bij de vergunningaanvraag aangeven hoe en welke voorzieningen getroffen zullen worden om de lozing terug te brengen tot de maatgevende afvoer. Daarvoor moet een beheerplan te worden verlegd. Indien dat niet mogelijk is zijn de volgende maatregelen (in volgorde van belangrijkheid) mogelijk:

  • a. compenseren direct bij het lozingspunt; indien niet mogelijk gemotiveerd uitwijken naar b;
  • b. compenseren in het zelfde peilgebied; indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar c;
  • c. compenseren in aangrenzend benedenstrooms peilgebied (met lager peil dus); indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar d;
  • d. compenseren in aangrenzend bovenstrooms peilgebied (met hoger peil); indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar e;
  • e. compenseren in het zelfde bemalingsgebied.

Het waterschap kan tijdens een watertoetsproces, of in het vooroverleg van de vergunningaanvraag, adviseren bij het maken van keuzes.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen in IJsselstein en bestaat uit braakliggend terrein dat begroeid is met gras. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veen op ongerepte klei. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 en 1,2 m beneden het maaiveld.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Grenzend aan de westkant van het plangebied is wel oppervlaktewater aanwezig. Dit betreft primair oppervlaktewater met een beschermingszone van 5 m. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden. Het plangebied is gelegen binnen deze beschermingszone.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is niet aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit de realisatie van 8 woningen. Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling is er sprake van circa 1500 m2 toename aan verharding. Bij een toename in verhard oppervlak dient deze toename gecompenseerd te worden. De compensatie-eis van het hoogheemraadschap is 15% van de toename in verharding. In het verleden was het plan om kantoren op deze locatie te ontwikkelen. Voor deze ontwikkeling is in het verleden rekening gehouden met de toename in verharding en de benodigde watercompensatie. De toename in verharding voor de woningen in voorliggend plan is minder dan de beoogde kantoren in het verleden. In de huidige situatie is reeds het aangrenzende water bij het plangebied verbreedt. Hiermee wordt tevens voor voorliggend plan voldaan aan de compensatie-eis.

Indien tijdens de uitvoering sprake is van het tijdelijk onttrekken van grondwater , omdat er bemailing nodig is voor de aanleg, dient een melding te worden gedaan. Zie hiervoor de website van het Hoogheemraadschap: http://www.hdsr.nl/vergunningen/@4125/tijdelijk-onttrekken/ 

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Het bouwvlak van de woningen ligt niet binnen de beschermingszone van de aanwezige watergang en vormt hierdoor geen belemmering. De tuinen van de woningen grenzen aan het water. Voor het plaatsen van kleine bouwwerken zoals steigers en vlonders is tevens de Keur van toepassing. Via de website van het Hoogheemraadschap (http://www.hdsr.nl/vergunningen/@4118/steiger-vlonder/) is de regelgeving over steigers en vlonders te raadplegen.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.11 Archeologie

Beleid en normstelling

Verdrag van Malta

Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Nota Belvedère, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.

Archeologiebeleid gemeente IJsselstein

In 2012 heeft de gemeente IJsselstein haar gemeentelijk beleid op het gebied van archeologie geactualiseerd. Het doel van deze actualisatie is drieledig:

  • Het actualiseren van de archeologische verwachtingszones op basis van het onderzoek dat sinds 2004 is uitgevoerd;
  • De heroverweging van de beleidsregels ten aanzien van vrijstellingsnormen(oppervlaktegrens en dieptegrens), gebaseerd op voortschrijdend inzicht en de opgedane ervaringen met het bestaande beleid;
  • Heroverweging van de toe te passen onderzoeksmethoden in gebieden waar al referentieonderzoeken hebben plaatsgevonden.

Het archeologisch beleid van de gemeente IJsselstein is opgenomen in de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, d.d. maart 2011. Op basis van een analyse van landschappelijke, bodemkundige en archeologische informatie is een kaart van archeologische waarden en verwachtingen opgesteld. Binnen het gemeentelijke beleid worden 3 verschillende Archeologische waardes onderscheden. Ten eerste zijn er de AMK terreinen met planologische bescherming (zie onderstaande tekst), de archeologische AMK terreinen zonder bescherming en de waardevolle kades en dijken. Voorts kunnen er vier archeologische verwachtingszones worden onderscheiden:

  • zone met hoge archeologische verwachting binnenstad;
  • zone hoge archeologische verwachting buitengebied;
  • zone met middelhoge archeologische verwachting;
  • zone met lage archeologische verwachting.

Iedere archeologische verwachtingszone heeft een eigen handleiding over hoe om te gaan met nieuwe ontwikkelingen. Deze zijn beschreven in het archeologisch beleidsdocument van de gemeente.

Het zuidelijk deel van plangebied ligt in een zone met een hoge archeologische verwachting. Voor het noordelijk deel geldt een middelhoge verwachting. Het plangebied heeft derhalve in het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie; gekregen. Ten behoeve van het uitvoeren van bouwwerkzaamheden, dient voorafgaand een archeologisch rapport overlegd te worden, waarin de archeologische waarde van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is voor het plangebied een Archeologisch onderzoek uitgevoerd (Econsultancy, d.d. 2015-07-24). Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3.

Op basis van het archeologisch onderzoek blijkt dat voor het overgrote gebied geen dubbelbestemming Waarde-Archeologie hoeft te worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan met uitzondering van het uiterste noorden (het gebied tussen boring 2 en 7 tot het uiterste noorden van het plangebied).

Onderstaand is de conclusie en selectieadvies van het onderzoek opgenomen.

Conclusie

Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd, in de vorm van een verkennend booronderzoek.

De aangetroffen bodemopbouw laat maar deels overeenkomsten zien die aansluiten met de paleogeografische ontwikkeling van het plangebied zoals beschreven in het bureauonderzoek. Vanaf het maaiveld werd als natuurlijke afzetting een laag komklei verwacht, gesedimenteerd tijdens de actieve fase van de verder ten noorden gelegen rivier de Lek (voordat deze werd bedijkt). In plaats van kalkloze komklei is een laag sterk geroerde, sterk siltige tot sterk zandige klei aangetroffen met hierboven een kleiige zandlaag vermengd met bouwpuin en baksteen. Dit duidt erop dat binnen het plangebied saneringswerkzaamheden zijn uitgevoerd, waarbij de oorspronkelijke komkleilaag tot aan de top van het veen is afgegraven en dat na de saneringswerkzaamheden grond is gestort die voldoet aan de gebruiksklasse “wonen”. Hierbij zal het gehele pakket crevasse-afzettingen die vermoedelijk zijn gesedimenteerd tijdens de actieve fase van de meandergordel/stroomgordel van Kapel (aangetroffen bij eerder uitgevoerd archeologisch booronderzoek direct ten westen van het plangebied), zijn afgegraven. Daarna is het gebied verder ingericht voor de ontwikkeling van de nieuwbouwwijk Zuiderpark, waarbij waarschijnlijk de vanaf het maaiveld aanwezige laag kleiig zand, vermengd met resten betonpuin en baksteen, is op-/aangebracht (wellicht om te fungeren als stabilisatielaag voor toekomstige bebouwing). De waarschijnlijk voorheen aanwezige kalkloze poldervaaggrond zal volledig zijn afgegraven tijdens de saneringswerkzaamheden. Het huidige bodemprofiel bestaat tot gemiddeld 160 cm -mv uit geroerde/verstoorde grond (betreft de op-/aangebrachte grond nadat de sanering hadden plaatsgevonden).

De onverstoorde bodemopbouw begint pas bij de onderliggende zwak kleiige veenlaag. Deze veenlaag zal dateren uit de perioden nadat de meandergordel/stroomgordel van Benschop en Kapel actief was en voordat de meandergordel/stroomgordel van de Lek actief werd. Het plangebied heeft daarmee voor een langere aangesloten perioden buiten het bereik gelegen van grotere riviersystemen.

De op gemiddeld 385 cm -mv aangetroffen sterk tot uiterst siltige kleilaag zullen afzettingen betreffen die gesedimenteerd zijn tijdens de actieve fase van de meandergordel/stroomgordel van Benschop. Deze kleilaag is alleen in het noordelijke deel van het plangebied kalkrijk, in het overige deel van het plangebied kalkloos. Dit zijn aanwijzingen dat het gaat om komachtige afzettingen die in het uiterst noordelijke deel van het plangebied overgaan naar oeverwalachtige afzettingen. Belangrijker is echter dat in de top van deze afzettingen geen laklaag/vegetatiehorizont is waargenomen. De aanwezigheid van een laklaag/vegetatiehorizont is een aanwijzing dat dit niveau voor een langere periode aan het maaiveld lag, waardoor bodemvorming kon optreden. Ten aanzien van het aspect archeologie kan er dan sprake van een archeologisch loopniveau. Het ontbreken van een laklaag/vegetatiehorizont duidt erop dat na de actieve fase van de meandergordel/stroomgordel van Benschop het plangebied vrij snel te maken kreeg met natte/drassige condities en dat het een landschappelijke ligging kreeg in een komgebied, waarbij door gebrek aan afzetting van klastische afzettingen veenvorming kon plaatsvinden.

In geen van de boringen zijn afzettingen aangetroffen die zouden kunnen behoren tot de crevasse die gevormd is tijdens de actieve fase van de meandergordel/stroomgordel van Kapel. De reden dat deze niet zijn aangetroffen is zeer waarschijnlijk vanwege de sanering die heeft plaatsgevonden, waarbij de vervuilde grondlaag in ieder geval het gehele pakket crevasse-afzettingen betrof. Na de sanering is grond gestort, waarna de nieuwbouwwijk Zuiderpark tot ontwikkeling kwam (bouwrijp maken van de woonpercelen onder andere door ophoging van het gebied).

In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren waargenomen in het opgeboorde en vervolgens verkruimelde bodemmateriaal. De resten bouwpuin en baksteen in de vanaf het maaiveld aanwezige ophogingslaag zijn van recente datum en tevens van elders aangevoerd (geen archeologische relevantie).

De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, wordt grotendeels niet bevestigd. Er hebben binnen het plangebied waarschijnlijk saneringswerkzaamheden plaatsgevonden waarbij het verwachte pakket crevasse-afzettingen, afgedekt met een pakket komklei gesedimenteerd tijdens de actieve fase van de rivier de Lek (en voordat de bedijking plaatsvond), is afgegraven. Na de sanering is het terrein opgevuld met een circa 160 cm dikke laag gestorte grond. Op grotere diepte komen afzettingen voor die waarschijnlijk zijn gesedimenteerd tijdens de actieve fase van de meandergordel/stroomgordel van Benschop. De top van deze afzettingen heeft echter niet voor een langere periode aan het maaiveld gelegen, op basis van het ontbreken van een laklaag/vegetatiehorizont. Er was al vrij snel sprake van natte/drassige condities binnen het plangebied, waarbij door de afwezigheid van een significante influx van fijn klastische sedimenten (komklei) veengroei kon plaatsvinden.

Voor het plangebied wordt geconcludeerd dat de middelhoge tot hoge archeologische verwachting voor resten uit de perioden Neolithicum en Bronstijd worden bijgesteld naar een lage archeologische verwachting. Voor de overige archeologische perioden had het plangebied al een lage archeologische verwachting en blijft de verwachting laag.

Selectieadvies

Op grond van de aangetroffen bodemopbouw binnen het plangebied, waardoor de middelhoge tot hoge archeologische verwachting voor resten uit de perioden Neolithicum en Bronstijd dient te worden bijgesteld naar een lage archeologische verwachting, adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.

Tevens zal voor de nieuwbouw van de acht vrijstaande woningen het uitgraven van de bouwputten zich beperken tot het geroerde/verstoorde deel van de bodemopbouw (vermoedelijk gestorte grond na de uitvoering van saneringswerkzaamheden). Slechts de heipalen zullen tot grotere diepte worden doorgezet, waarbij echter het verstoorde oppervlak vrij beperkt zal blijven.

Dit selectieadvies is voorgelegd aan het bevoegd gezag in kwestie, Burgemeester en Wethouders van de gemeente IJsselstein en door middel van een selectiebesluit als zodanig bekrachtigd (beoordeling archeologisch rapport door mevrouw F. Hogendoorn, Omgevingsdienst regio Utrecht). Met bovenstaand selectieadvies wordt ingestemd.

Wel dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de gemeente IJsselstein en diens adviseur (Omgevingsdienst regio Utrecht) hiervan per direct in kennis te stellen.

4.12 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, beheersverordening of ruimtelijke onderbouwing rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken hiervan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.

Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager.

De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk van beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan ook zeker bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving gekeken te worden.

Onderzoek

Binnen de begrenzing van het plan en binnen de wijk Zenderpark zijn geen monumenten of waardevolle gebouwen of structuren aanwezig.

Het plangebied maakt onderdeel uit van de woonwijk Zenderpark. Bij het stedenbouwkundige ontwerp is uitvoerig onderzoek gedaan naar de cultuurhistorie van de gronden waarop de wijk is ontwikkeld. De stedenbouwkundige opzet van Zenderpark is gebaseerd op het oorspronkelijke verkavelingspatroon van het gebied. Omstreeks 1982, ten tijde van de eerste verkenningen voor de ontwikkeling van de wijk, bestond het gebied voornamelijk uit weiden en enkele boomgaarden. Dit verkavelingspatroon, met smalle weilanden tussen langgerekte sloten, is kenmerkend voor dit gebied en gaat terug naar de oorspronkelijke ontginningen uit de Middeleeuwen. Voor het gebied direct ten oosten van het plangebied, het gebied De Boomgaard, is tevens met de benamingen van de straten en de gekozen opzet aangesloten bij het cultuur historisch gebruik van het gebied.

Bij het opstellen van de stedenbouwkundige kaders voor de ontwikkeling van 8 woningen aan de Floridalaan is aangesloten bij de kwaliteiten van de omliggende wijken. Het doorzetten van zichtlijnen vanuit De Boomgaard en de gekozen gevelverdraaiing ten opzichte van de Floridalaan in lijn met de verkavelingsstructuur van De Boomgaard vindt zijn oorsprong in de cultuurhistorie van het gebied.

Het aspect cultuurhistorie is meegenomen in onderhavige ontwikkeling en komt tot uiting in zowel de stedenbouwkundige kaders als in het bestemmingsplan.

4.13 Duurzaamheid

Toetsingskader

Per 1 januari 2015 is het bouwbesluit gewijzigd en zijn de eisen ten aanzien van duurzaamheid aangescherpt. De geldende eisen zijn als volgt:

  • 1. Minimale isolatiewaarden (Rc) voor dichte uitwendige scheidingsconstructies, per onderdeel van de schil - 4,5 voor gevel, 6 voor het dak en 3,5 voor de vloer;
  • 2. Een gemiddelde U-waarde van 1,65 voor ramen (glas en kozijn) en deuren, maximaal 2,2; 
  • 3. Een maximale EPC waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekend te worden middels de EPG methodiek. Voor woningen is dit 0,4; 
  • 4. Een Milieuprestatie Gebouw (MPG). Deze verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2.

Milieuprestatie Gebouw (MPG)

Vanuit het Bouwbesluit geldt de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2. Om te voldoen aan punt 1 t/m 3 dient er een EPC-berekening aangeleverd te worden bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen. Voor de MPG (punt 4) kan er gekozen worden voor een SBK-bewijs of voor het uitvoeren van een berekening met bijvoorbeeld GPR-gebouw. Ook de MPG berekening dient aangeleverd te worden bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciaal Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028. In dit beleid wordt ingegaan op ruimtelijke maatregelen inzake de klimaatverandering en anderzijds energiebesparing door het gebruik van duurzame energiebronnen te stimuleren. Het beleid is gericht op het stimuleren hiervan bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ingezet wordt op het ruimtelijk mogelijk maken van opwekking en distributie van duurzame energie.

Daarnaast geldt de provinciale ambitie om in 2040 klimaatneutraal te zijn. Hierbij gaat het om zowel CO2-reductie alsook het onafhankelijk zijn van de beperkt beschikbare fossiele brandstoffen. Bij gebiedsontwikkelingen wordt daarom gestreefd naar zelfvoorzienendheid voor energie. Om deze reden geldt bij verstedelijking, renovatie, herstructurering, transformatie en uitbreiding de voorwaarde dat omschreven wordt op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en de inzet van duurzame energie.

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (4 februari 2013) behorende bij de structuurvisie is dan ook (in artikel 3.1 lid 3) als eis aan ruimtelijke plannen opgenomen dat binnen het stedelijk gebied de toelichting op het ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Tot ruimtelijke plannen behoren onder meer bestemmingsplannen, beheersverordeningen, of afwijking hiervan via omgevingsvergunning. Het betreffend plangebied is binnen het stedelijk gebied gelegen. Genoemde eis geldt zodoende.

Gemeentelijk beleid

Gemeente IJsselstein heeft haar beleid ten aanzien van onder meer duurzaam bouwen vastgelegd in het Meerjaren Uitvoeringsprogramma Duurzaam IJsselstein 2012-2014. Hieruit blijkt een gemeentelijke ambitie op basis van de duurzaamheidscore berekend met de tool GPR gebouw van gemiddeld 7,5.

Toetsing aan het gemeentelijk beleid vindt plaats op basis van een berekening met de tool GPR gebouw. Een berekening met de tool GPR gebouw kan hiertoe aangeleverd worden bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Beoogde ontwikkeling

Het uitwerkingsplan voorziet in de randvoorwaarden en kaders, waarbinnen het plangebied kan worden ontwikkeld. Hieraan ligt geen definitief verkavelingsplan ten grondslag. Voorzien wordt in vrije kavels die door particulieren ontwikkeld kunnen worden.

Aangeraden wordt om bij de verkoop van de kavels kopers te wijzen op het wettelijk beleidskader en de mogelijkheid van het gebruik van de tool GPR-gebouw bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen.

Geadviseerd wordt om kopers tevens te wijzen op de voordelen van (bijna) energie neutrale woningen. Uit andere bouwprojecten blijkt dat er niet alleen goede technische mogelijkheden zijn om energie neutrale woningen te realiseren, maar dat de stijging van de hypotheeklasten overeenkomen met de daling van de energielasten. Hierdoor stijgt het totaal van de vaste lasten van hypotheek en energie niet. De extra financiering kan worden geregeld door de extra hypotheekruimte die er is voor een energie neutrale ofwel een nul-op-de-meter woning. Op basis van de Tijdelijke Regeling Hypothecair Krediet is het mogelijk om extra hypotheekruimte te genereren in het kader van duurzaamheid. Hiermee is het mogelijk om €25.000 extra hypotheek te krijgen voor de aankoop van tot een energieneutraal huis: dat net zoveel energie verbruikt als het zelf opwekt.

Door bij de ontwikkeling van de woningen tevens gebruik te maken van duurzame materialen en technieken passen de plannen binnen de ambities van het milieubeleidsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het voorliggende bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht. Dit bestemmingsplan biedt een directe bouwtitel voor de beoogde ontwikkeling van de nieuwe woningen. Daarbij wordt een zekere mate van flexibiliteit geboden om tijdens de ontwikkelperiode in te kunnen spelen op gewenste ontwikkelingen. De flexibiliteit is echter wel ingekaderd, zodat voldoende rechtszekerheid bestaat voor belanghebbenden.

5.2 Opzet regels en planverbeelding

Wettelijke vereisten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Opbouw planregels

De regels van het plan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregel.

5.3 Inleidende regels

Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Hierin is ook gesteld dat ondergeschikte bouwdelen voor wat betreft bouwen buiten beschouwing worden gelaten, mits de overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1 m. Het gaat hierbij dus niet om overschrijdingen van goot- en bouwhoogte in de verticale richting.

Verbeelding (plankaart)

Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

De in het plan voorkomende bestemmingen bestaan ofwel uit één vlak: een bestemmingsvlak, ofwel uit twee vlakken: een bestemmingsvlak én een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeduid waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de verbeelding doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de verbeelding is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).

Aanduidingen

Op de verbeelding is gebruikgemaakt van een maatvoeringaanduiding en een functieaanduiding. Op de verbeelding is sprake van een maatvoeringaanduiding ten behoeve van de maximale bouw- en goothoogte en een functieaanduiding ten behoeve van de compensatie van oppervlakte water.

5.4 Bestemmingsregels

Groen

Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding en nutsvoorzieningen.

Er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen voor nutsvoorzieningen. De maximale oppervlakte en bouwhoogte voor het bouwen van nutsvoorzieningen zijn in de regels vastgelegd. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn maximale bouwhoogtes opgenomen.

Tuin

Deze gronden zijn bestemd voor tuinen.

Na toepassing van een afwijking zijn erkers mogelijk.

Verkeer

Deze gronden zijn bestemd voor wegen, straten, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het verkeer, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen, en nutsvoorzieningen.

Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. Ten behoeve van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen.

Wonen

Deze gronden zijn bestemd voor vrijstaande woningen, niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, parkeren op eigen erf, nutsvoorzieningen en tuinen.

Hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd. De voorgevel van een hoofdgebouw dient tenminste met één hoek in de op de verbeelding aangegeven figuur 'gevellijn' te worden gebouwd. Op de verbeelding is met aanduidingen het aantal woningen en de maximale goot- en bouwhoogte opgenomen. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd.

Erkers mogen buiten het bouwvlak aan de voor- of zijgevel worden gebouwd. Ook voor kelders, en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen. Met een omgevingsvergunning kan van bepaalde bouwregels worden afgeweken.

Voor niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten zijn gebruiksregels opgenomen. Met een omgevingsvergunning kan een publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit worden toegestaan.

Waarde - Archeologie

Ter bescherming van de diep gelegen archeologische waarden in het noorden van het plangebied is deze dubbelbestemming met omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Ter bescherming van de primaire watergang ten westen van de woonkavels is deze dubbelbestemming met omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

5.5 Algemene regels

n dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen:

Antidubbeltelregel

Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene gebruiksregels

In dit artikel wordt genoemd welk gebruik van de gronden in ieder geval valt onder strijdig gebruik. Het gaat hierbij om onder andere het gebruik van de gronden ten behoeve van stort- of opslagplaats van goederen en aan het gebruik onttrokken machines of het gebruik ten behoeve van seksinrichtingen.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afgeweken kan worden. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Dit betreft bijvoorbeeld de vrijstelling ten behoeve van afwijking van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen.

5.6 Overgangs- en slotregel

In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden, of doordat de gemeente zelf eigenaar is van bedoelde gronden.

In dit geval is de gemeente zelf eigenaar van de gronden en worden de exploitatiekosten verhaald middels de gronduitgifte.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak en vooroverleg

Het voorontwerp van dit bestemmingsplan wordt op grond van de gemeentelijke inspraakverordening voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tevens zal het plan in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro worden toegezonden aan de overlegpartners.

6.2.2 Zienswijzen

PM