Plan: | Achterveld en omgeving |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0353.201506Achterveld-Vo01 |
De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat bestemmingsplannen maximaal 10 jaar oud mogen zijn. Naar aanleiding van de inwerkingtreding van deze wet heeft de gemeente IJsselstein de actualisering van haar bestemmingsplannen voortvarend opgepakt. Het eerste plan van deze actualisatieslag, het bestemmingsplan Achterveld en omgeving, is al in 2007 vastgesteld. Dit bestemmingsplan is in de verdere actualisatieslag de basis geweest voor de daaropvolgende plannen.
Omdat het bestemmingsplan Achterveld en omgeving in 2017 ouder dan 10 jaar is dient dit plan opnieuw geactualiseerd te worden. Voorliggend plan vormt de feitelijke actualisatie van de regeling voor het gebied.
Het hoofddoel van het bestemmingsplan is een adequate en actuele regeling waarin het meest recente ruimtelijke beleid in een juridisch bindende vorm is neergelegd.
Net als het huidige bestemmingsplan is gekozen voor een gedetailleerde planvorm, waarbij de ruimtelijke en functionele kaders helder zijn. Enerzijds worden de karakteristieken van het plangebied beschermd door een duidelijk ruimtelijk en functioneel kader, anderzijds biedt het bestemmingsplan flexibiliteit waar dit niet op ruimtelijke bezwaren stuit.
Daarbij is het bestemmingsplan hoofdzakelijk conserverend van aard, dat wil zeggen dat de huidige functionele en ruimtelijke situatie als uitgangspunt heeft gediend voor de juridische regeling. Bouwinitiatieven en gebruikswijzigingen die passen binnen de reguliere bestemmingslegging blijven uiteraard mogelijk.
In hoofdstuk 2 volgt een beschrijving van het beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving. In dit hoofdstuk is een ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied gegeven en wordt ingegaan op de doorvertaling van deze aspecten en het beleidskader in het bestemmingsplan. Vervolgens komen in hoofdstuk 4 de omgevingsaspecten (zoals milieu, ecologie, water en archeologie) aan de orde. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan en hoofdstuk 6 op het aspect handhaving. In hoofdstuk 7 is de juridische planbeschrijving opgenomen waarin de regels op het plan worden toegelicht. Hoofdstuk 8 bevat de resultaten uit het overleg met instanties zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk is een samenvatting gegeven van het ruimtelijk relevante beleid voor het plangebied. Hierin is onderscheid gemaakt tussen het beleid van rijk, provincie, regio en gemeente. Per beleidsdocument wordt aangegeven in hoeverre dit doorwerkt in het bestemmingsplan.
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Doorwerking naar het bestemmingsplan
Er is geen specifiek beleid voor het plangebied geformuleerd. Er zijn in het voorliggende bestemmingsplan zodoende geen nationale belangen in het geding. Het bestemmingsplan ondervindt geen belemmeringen vanuit het beleid zoals dat geformuleerd is in de SVIR. |
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.
Doorwerking naar het bestemmingsplan
Het Barro heeft geen raakvlakken met het bestemmingsplan. |
Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 in artikel 3.1.6 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. De wijziging van artikel 3.1.6 Bro is van toepassing op alle ruimtelijke besluiten die door overheden worden genomen, omdat zorgvuldige benutting van ruimte de grondslag moet zijn van alle ruimtelijke besluiten. Gevraagd wordt om standaard en gemotiveerd stappen te zetten ('de treden van de ladder') wanneer een nieuwe ontwikkeling of nieuwe ontwikkelingen om ruimtelijke inpassing vragen.
Doorwerking naar het bestemmingsplan
Gelet op het consoliderende karakter van het bestemmingsplan is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. |
De provincie beschrijft in zijn Provinciale Ruimtelijke structuurvisie (PRS) het ruimtelijk beleid tot 2028. In de PRS zijn de doelstellingen beschreven, het bijbehorende beleid en de uitvoering van het beleid. Uitvoering van het beleid wordt deels via de Provinciale Ruimtelijke Verordening geregeld.
De provincie wil aantrekkelijk zijn om te wonen, werken en recreëren. Hierop wordt ingezet op drie belangrijke pijlers: een duurzame leefomgeving, vitale dorpen en steden en een landelijk gebied met kwaliteit. Deze pijlers leiden tot de volgende twee beleidsuitgangspunten:
Doorwerking naar het bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de bebouwingcontour voor het stedelijk gebied. Het bestemmingsplan is daarnaast conserverend van aard. Geconcludeerd wordt dat het plan daarom voldoet aan de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie. |
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zijn de belangrijke beleidsuitgangspunten die zijn opgenomen in de PRS vastgelegd. In de PRV zijn regels opgenomen die direct doorwerken in de ruimtelijke plannen van gemeenten.
Voor het plangebied is uitsluitend kaart 1 Bodem en water relevant. Op kaart 1 van de verordening is ter hoogte van de Hollandse IJssel en de Groene Dijk een regionale waterkering opgenomen, zie figuur 2.1.
Figuur 2.1 Uitsnede kaart 1 Bodem en Water (bron: provincie Utrecht)
Artikel 2.5 'Vrijwaringszone versterking regionale waterkering' bepaalt dat een ruimtelijk plan bestemmingen of regels omvat die de waterkerende functie beschermen en voorzien in een vrijwaringszone aan weerszijden van de waterkering.
Doorwerking naar het bestemmingsplan
De regionale waterkeringen zijn in dit bestemmingsplan opgenomen door middel van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan artikel 2.5 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Verder zijn er geen provinciale belangen in het geding. |
De aanleiding voor het maken van deze thematische structuurvisie is de grote leegstand op de
kantorenmarkt. De thematische structuurvisie bevat aanvullend beleid ten opzichte van de (integrale) PRS en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 – 2028 (PRV). Na vaststelling van de thematische structuurvisie wordt gestart met de voorbereiding van inpassingsplannen voor locaties met een overcapaciteit aan kantoren.
Doorwerking naar het bestemmingsplan
Het plangebied ligt niet binnen een van de locaties waarvoor de provincie een inpassingsplan zal opstellen. Tevens bevinden zich geen grote kantorenlocaties in het plangebied en deze worden ook niet mogelijk gemaakt. De thematische structuurvisie vormt daarom geen belemmering voor het bestemmingsplan. |
In dit plan staat in grote lijnen hoe de regio Utrecht zich moet gaan ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, groen en bereikbaarheid. Het RSP gaat in op kansen en bedreigingen die alleen
op regionaal niveau zijn op te pakken of te bestrijden. Daarnaast is het een belangrijk instrument voor overleg met rijk en provincie over de in te zetten middelen. Het structuurplan dient tevens als toetsingskader voor gemeentelijke structuur- en bestemmingsplannen.
Doorwerking naar het bestemmingsplan Gelet op het consoliderende karakter van het bestemmingsplan wordt geconcludeerd dat het Regionaal Structuurplan geen directe doorwerking heeft naar het plan. |
De Toekomstvisie 2025: IJsselstein Dichtbij is opgesteld om richting te kunnen geven aan het keerpunt in de geschiedenis waarin de gemeente IJsselstein zich bevind. Deze richting vertaald zich in een viertal doelen die voor IJsselstein Dichtbij 2025 zijn geformuleerd:
Doorwerking naar het bestemmingsplan De herkenbare ruimtelijke structuren in dit bestemmingsplan worden opnieuw bevestigd door een gedetailleerde bestemmingslegging. Hiermee is het bestemmingsplan in lijn met de Toekomstvisie. |
De structuurvisie zet in op versterking van kwaliteit en karakter van de gemeente, na een periode van
sterke groei. De volgende doelstellingen staan centraal:
Voor het bestaand stedelijk gebied is het uitgangspunt kwaliteitsverbetering, herstructurering, een zekere intensivering van het ruimtegebruik en meer differentiatie in woonmilieus.
Doorwerking naar het bestemmingsplan
Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen maar legt de bestaande situatie opnieuw vast. Kwaliteitsverbetering en herstructurering zijn mogelijk binnen de randvoorwaarden van het bestemmingsplan. Intensivering van het ruimtegebruik vindt plaats via afzonderlijke planologische procedures. |
In de woonvisie schets de gemeente de gewenste ontwikkelingen van de gemeente in de verdere toekomst. De visie geeft een beschrijving van de gemeentelijke ambities.
Doorwerking naar het bestemmingsplan Woningbouwontwikkelingen zijn niet voorzien in het bestemmingsplan. Hierdoor zijn er verder geen raakvlakken met de Woonvisie IJsselstein. |
‘Ontmoeten’ is het centrale thema in de economische visie 2015-2020. De gemeente IJsselstein beoogt met de Economische visie de aantrekkelijkheid van de stad te verhogen om te winkelen, wonen, werken en recreëren. Hierdoor werkt zijn wenst zij met de economische partners uitvoering te geven aan een gezamenlijk uitvoeringsprogramma. De visie is uitgewerkt in drie thema's: Inspireren, bereiken en beleven.
Doorwerking naar het bestemmingsplan De bestaande economische functies in het plangebied zijn in het bestemmingsplan positief bestemd. De implementatie van het uitvoeringsprogramma is hierbinnen goed mogelijk. Hiermee is het bestemmingsplan in overeenstemming met de Economische visie. |
De beleidsdoelstelling van de nota detailhandel is het in stand houden en het versterken van de winkelstructuur, waarbij van belang is dat IJsselstein in haar ontwikkeling haar verzorgingsfunctie niet voorbij streeft. Een aantal aandachtspunten voortvloeiend uit de algemene doelstelling zijn:
Andere aandachtspunten zijn: het investeren in een goede winkelomgeving, de inzet van het bestemmingsplan en gezamenlijke aandacht voor bereikbaarheid en parkeren als randvoorwaarde.
Specifiek voor het winkelcentrum in Achterveld wordt aangegeven dat de perspectieven, ondanks het goede functioneren, ongunstig zijn. Wil het winkelcentrum op de lange termijn rendabel blijven functioneren, dient derhalve de kwaliteit van het aanbod gewaarborgd te blijven, zijn (private) investeringen in de uiterlijke kwaliteit noodzakelijk, zijn uitbreidingen (in het dagelijkse segment) toegestaan en is oplossing van de infrastructurele problemen gewenst.
De perspectieven van buurtsteunpunt Kasteellaan zijn eveneens ongunstig. Een strategie om buurtsteunpunt Kasteellaan betere perspectieven te bieden, is actief beleid voeren gericht op het omturnen van buurtsteunpunt Kasteellaan in een strip met multiculturele en specialistische, doelgerichte winkels. Omdat de gemeente geen panden in eigendom heeft, kan zij hier enkel een coördinerende taak te vervullen.
Doorwerking naar het bestemmingsplan De genoemde winkelgebieden in het plangebied zijn in het bestemmingsplan positief bestemd door middel van de bestemming Detailhandel. Het winkelcentrum Achterveld heeft recentelijk een metamorfose ondergaan. Zo is onder ander de passage aangepast: de bestrating, verlichting en overkapping zijn vernieuwd. De volgende fase betreft de herinrichting van de parkeerplaatsen. Het bestemmingsplan maakt dit niet onmogelijk. De modernisering van het winkelcentrum is dus in overeenstemming met de Nota Detailhandel en het bestemmingsplan. |
Deze nota dient als grondslag voor alle nieuwe bestemmingsplannen voor de woonkern IJsselstein met betrekking tot beroeps- en bedrijfsmatig gebruik van woningen. In principe kunnen alle 'vrije beroepen' en 'bedrijfsmatige activiteiten' zich vestigen in wijken met primair een woonfunctie. Indien er aan een aantal toetsingscriteria wordt voldaan. Voor beroeps- of bedrijfsmatig gebruik van een woning dat naar aard en/of omvang van zodanig ondergeschikte betekenis is dat het niet leidt tot afwijkend gebruik van de woonbestemming, is geen gemeentelijke toestemming vereist. Mocht de activiteit niet passend zijn dan dient er een omgevingsvergunning ter afwijking worden aangevraagd.
De volgende criteria worden daarvoor gehanteerd en daarnaast is een aandachtspunt dat er geen
verstoring mag plaatsvinden in de evenwichtige opbouw van de voorzieningenstructuur.
In de nota wordt daarnaast verder uitleg gegeven over kinderopvang aan huis en gevelreclame aan huis. Daarnaast is er in de bijlage van de nota een voorstel gedaan voor in het bestemmingsplan op te nemen een eenduidige regeling voor de aan huis verbonden activiteiten.
Doorwerking naar het bestemmingsplan
De regeling voor de aan huis verbonden beroep- en bedrijfsactiviteiten is verwerkt in het bestemmingsplan binnen de bestemming 'Wonen'. Hiermee geeft het bestemmingsplan uitvoering aan de Nota bedrijvigheid in woonwijken. |
De Nota bouwhoogten beoogt in geval van nieuwbouw binnen de bestaande kern een globaal kader te geven voor de bouwhoogten in de bebouwde kom van IJsselstein. De aandacht ligt hierbij op hoogbouw, waaronder verstaan wordt meer dan vijf bouwlagen.
Doorwerking naar het bestemmingsplan
In de nota zijn een aantal uitwerkingsgebieden aangemerkt. Uitwerkingsgebied IV (Sportparken) valt gedeeltelijk in het plangebied van dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet echter niet in nieuwe ontwikkelingen. De Nota bouwhoogten is daarom niet relevant voor het bestemmingsplan. |
Het Groenstructuurplan (GSP) van IJsselstein geeft vorm aan het beleidskader en de planningsrichting voor het openbare groen. Het groenstructuurplan is een visiedocument en levert de randvoorwaarden en uitgangspunten voor de beleids- en beheerplannen voor alle groene deelproducten. Het plan geeft richting aan de belangenafwegingen ten opzichte van andere ruimtelijke claims. Enerzijds bestaat het groenstructuurplan uit voorstellen voor de inrichting, anderzijds zijn er de groene structuren in aangegeven. De beleidsuitgangspunten van het GSP is onder meer het behouden en versterken van structuurbepalende beplantingen. Daarbij wordt gestreefd naar een hoge belevingswaarde van het groen, waarbij de relatie tussen stad en land op het gebied van natuur en recreatie moet worden versterkt.
Doorwerking naar het bestemmingsplan
De hoofdgroenstructuur in het plangebied is bestemd als 'Groen'. Groen wat geen onderdeel uitmaakt van de hoofdstructuur ('snippergroen') valt over het algemeen binnen de bestemming 'Verkeer'. Binnen deze bestemming zijn naast wegen en parkeervoorzieningen ook groenvoorzieningen toegestaan. Verder hebben de beleidsuitgangspunten uit het groenstructuurplan geen directe doorwerking naar het bestemmingsplan. |
Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) heeft tot hoofddoelstelling een betrouwbare bereikbaarheid te garanderen nu en in de toekomst ten behoeve van het sociaal en economisch functioneren van de gemeente IJsselstein. Hierbij worden eisen op het gebied van milieu, veiligheid en leefbaarheid als uitgangspunt genomen.
Doorwerking naar het bestemmingsplan
De bestaande verkeersstructuur in het plangebied is bestemd voor 'Verkeer'. De tramverbinding heeft de bestemming 'Verkeer - Railverkeer'. Hiermee geeft het bestemmingsplan impliciet uitvoering aan de genoemde hoofddoelstelling uit het GVVP ten aanzien van de bereikbaarheid van IJsselstein. |
Het doel van het parkeerbeleidsplan is om strategische keuzes voor de komende jaren inzichtelijk te maken. Hiermee is het parkeerbeleidsplan een leidraad voor de manier waarop de parkeervraagstukken tot 2020 worden behandeld.
Voor de woonwijken van IJsselstein geeft het parkeerbeleidsplan aan dat de parkeerdruk nog niet zo hoog is dat grootschalige aanleg van parkeervoorzieningen nodig is. Daar waar de bezettingsgraden hoog zijn, zal naar verwachting een beperkte uitbreiding van parkeerruimte op lokaal niveau de problemen verhelpen. Op verkeersaantrekkende locaties zoals wijkwinkelcentra, de sporthal en religieuze gebouwen lijkt een concrete oplossing voor parkeerproblemen niet nodig.
Doorwerking naar het bestemmingsplan De openbare parkeervoorzieningen in het plangebied zijn bestemd voor 'Verkeer'. Daarnaast zijn binnen de verschillende bestemmingen zoals Maatschappelijk, Sport en Wonen ook parkeervoorzieningen mogelijk. Het bestemmingsplan vormt zodoende geen belemmering voor de uitvoering van het parkeerbeleidsplan. |
In 2012 heeft de gemeente IJsselstein haar gemeentelijk beleid op het gebied van archeologie geactualiseerd. Het doel van deze actualisatie is drieledig:
Het archeologisch beleid van de gemeente IJsselstein is opgenomen in de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Op basis van een analyse van landschappelijke, bodemkundige en archeologische informatie is een kaart van archeologische waarden en verwachtingen opgesteld. Binnen het gemeentelijke beleid worden 3 verschillende Archeologische waardes onderscheiden. Ten eerste zijn er de AMK terreinen met planologische bescherming (zie onderstaande tekst), de archeologische AMK terreinen zonder bescherming en de waardevolle kades en dijken. Daarnaast kunnen er vier archeologische verwachtingszones worden onderscheiden:
Doorwerking naar het bestemmingsplan In de paragraaf Archeologie zijn de voor het plangebied relevante verwachtingszones beschreven. De archeologische waarden in het plangebied zijn beschermd door een archeologische dubbelbestemming. Hiermee geeft het bestemmingsplan concreet invulling aan het archeologiebeleid. |
Het rijksbeleid heeft geen specifieke raakvlakken met het bestemmingsplan. Ook het provinciaal beleid heeft nauwelijks invloed op het bestemmingsplan, aangezien het plangebied een bestaand binnenstedelijk gebied betreft, waarbinnen geen ruimtelijke ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt.
De diverse beleidsstukken op regionaal en gemeentelijk niveau geven ieder op hun eigen onderwerp specifieke bouwstenen mee voor het bestemmingsplan. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met dit beleid.
In dit hoofdstuk wordt enerzijds ingegaan op de huidige situatie van het plangebied en anderzijds op de toekomst van het plangebied en de betekenis daarvan voor het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan Achterveld en omgeving heeft betrekking op het gebied in het noordwesten van de kern IJsselstein. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de Hollandse IJssel en de Zuid IJsseldijk. De noordelijke grens wordt gevormd door de woonpercelen in het uiterste noorden van de wijk Achterveld en de Broeksdijk. In het westen is de Zijde Wetering Noord de plangrens. De zuidelijke plangrens wordt gevormd door de Baronieweg, Benschopperweg en Touwlaan. De ligging van plangebied is weergegeven in figuur 3.1.
Figuur 3.1. Ligging plangebied
Voor het plangebied vigeren momenteel de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Vastgesteld |
Achterveld en omgeving | 1 februari 2007 |
Eerste partiële herziening Achterveld en omgeving, Vicarielaan | 30 juni 2011 |
Tweede partiële herziening bestemmingsplan Achterveld en omgeving, Eksterweg | 20 september 2012 |
Voorliggende plannen worden volledig vervangen door dit nieuwe bestemmingsplan.
Ruimtelijke analyse
Grenzen
In het oosten vormt de Hollandse IJssel hoofdzakelijk de begrenzing van het plangebied. In het zuiden is de begrenzing minder duidelijk. Deze wordt gevormd door de Baronieweg, Benschopperweg en Touwlaan. Langs de noord- en westkant van het plangebied is de begrenzing zeer duidelijk: een harde overgang naar de open ruimte van de Lopikerwaard. Deze wordt in het noorden uitsluitend onderbroken door het bebouwingslint van de Achtersloot.
Buurten
Het plangebied ligt in het noordwesten van de kern IJsselstein en bestaat uit verschillende woonwijken.
Achterveld is een grootschalig opgezette woonwijk die vanaf het einde van de jaren '70 tot midden jaren '90 van de vorige eeuw in zes fasen is gebouwd. Achterveld is een typische gezinswijk met een voor die tijd kenmerkende stedenbouwkundige opzet. In het centrum van Achterveld zijn alle voorzieningen gevestigd. Kenmerkend voor de wijk is de groene kern en een waterrijke en ruime opzet, met veel binnenplaatsen en daaromheen eengezinswoningen. Achterveld bestaat uit vier buurten: Achterveld-Noord, Achterveld-Oost, Achterveld-Zuid, Achterveld-West.
De wijk Groenvliet ten zuiden van Achterveld maakt tevens onderdeel uit van het plangebied. Deze wijk bestaat hoofdzakelijk uit eengezinswoningen en is gebouwd tussen 1974 en 1978 en dus iets ouder dan Achterveld.
Kasteelkwartier ten oosten van Groenvliet dateert uit de periode eind jaren 50, begin jaren 60. De
woningen in deze buurt bestaan over het algemeen afwisselend uit flats en wat kleinere
eengezinswoningen.
Temidden van deze uitbreidingswijken ligt het historische lint Achtersloot, herkenbaar aan de overwegend vrijstaande woningen op veelal ruime kavels. In de loop der tijd heeft hier verdichting plaatsgevonden.
Functionele analyse
Wonen
In het plangebied wordt vooral gewoond, waarbij veel verschillende woningtypen voorkomen.
In Achterveld is 75% van de woningen een koopwoning. In Achterveld-Oost- en Zuid staan de meeste huurwoningen1.
Voorzieningen
In het plangebied zijn verschillende voorzieningen aanwezig. Op de onderstaande kaart uit de 'Wijkatlas Achterveld-Groeneveld' zijn de voorzieningen weergegeven.
Figuur 3.2 Voorzieningen in IJsselstein-West (bron: wijkatlas Achterveld-Groeneveld)
Centraal in het plangebied aan de Heemradenlaan ligt het wijkwinkelcentrum Achterveld met winkelvoorzieningen. Ook is hier horeca gevestigd. Overige winkelvoorzieningen in het plangebied zijn gevestigd aan de Kasteellaan waar enkele buurtwinkels in de onderste bouwlaag van een flat zijn gevestigd. Verder zijn er dienstverlenende functies als een bank, postkantoor en uitzendbureau gevestigd aan Achtersloot-Touwlaan.
In het zuidelijke deel van het plangebied ligt aan de Benschopperweg bebouwing van welzijns- en zorgvoorzieningen. De onderwijsvoorzieningen in het plangebied zijn basisscholen aan de Lage Biezen, aan de Johan Willem Frisolaan, aan het Teenschillerpad en de Heemradenlaan. Hier staat tevens de sporthal ’t Heem waarin ook een wijkactiviteitencentrum is gevestigd.
In het zuidwestelijke deel van het plangebied liggen de sportvelden van sportpark Groenvliet. Overige sportvoorzieningen in het plangebied zijn de tennisbanen aan de Groene Dijk.
Bedrijven
In het zuidwestelijke deel van het plangebied zijn enkele bedrijven aanwezig die een ontsluiting hebben aan de Baronieweg. Tevens bevindt zich een autobedrijf aan de Eiteren.
Groen en water
In het plangebied is openbaar groen enerzijds aanwezig als boombeplanting en groenstroken in de straten en langs het sneltramtracé, de Hollandse IJssel en de langzaamverkeersroutes. Daarnaast zijn er de grotere groenvoorzieningen als een sportpark (sportpark Groenvliet), begraafplaatsen (aan de Lage Biezen en Eiteren), parken en plantsoenen (o.a. wijkpark Achterveld).
In deze groenstructuur neemt oppervlaktewater een belangrijke plaats in. Het plangebied wordt aan de oostzijde en westzijde begrensd door water. Aan de westzijde is dat een noord-zuid georiënteerde watergang langs de Zijde Wetering Noord, aan de oostzijde ligt de Hollandse IJssel (eveneens
noord-zuid georiënteerd). Ook langs Achtersloot ligt een watergang. Haaks op deze watergangen
liggen in de diverse wijken enkele sloten in oost-westrichting.
Verkeer
Auto- en fietsverkeer
De wegen in het plangebied zijn onder te verdelen in twee typen, namelijk gebiedsontsluitingswegen
en erftoegangswegen. De gebiedsontsluitingswegen zorgen voor de verbinding tussen verblijfsgebieden. Een verblijfsgebied is een aaneengesloten ruimtelijk gebied waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie. Voor het plangebied geldt dat de Baronieweg, de Heemradenlaan-Kerspellaan en de Lage Biezen- Duizendblad de functie hebben van gebiedsontsluitingsweg. De overige wegen in het
plangebied zijn veelal woonstraten en hebben een verblijfsfunctie (erftoegangswegen).
Openbaar vervoer
Door het plangebied loopt de sneltramlijn van IJsselstein via Nieuwegein naar Utrecht CS.
Haltes bevinden zich bij het winkelcentrum Achterveld en bij de Kerspellaan (Eiteren). Daarnaast beschikt het plangebied over bushaltes vanwaar naar Utrecht en De Uithof kan worden gereden. De ontsluiting van het plangebied is dan ook goed te noemen.
Het plangebied is consoliderend van aard. Dit houdt in dat de bestaande ruimtelijke en functionele situatie voorzien wordt van een passende bestemmingslegging. Voor het openbaar gebied betekent dit dat het groen, de watergangen en de wegen en straten als zodanig zijn bestemd. Ook voorzieningen zijn specifiek bestemd: bijvoorbeeld als Maatschappelijk of Detailhandel.
Voor de woonpercelen vormen de geldende planologische rechten het uitgangspunt. Bij woonpercelen kunnen uitbreidingen plaatsvinden in de vorm van aan- en uitbouwen en bijgebouwen (binnen bepaalde randvoorwaarden) en andere toevoegingen zoals dakkapellen. De voorkomende woningtypes zijn voorzien van verschillende bouwaanduidingen: bijvoorbeeld 'aaneengebouwd' voor rijenwoningen en 'vrijstaand' voor de vrijstaande woningen. Ook gestapelde woningen en twee-onder-één kapwoningen zijn specifiek aangeduid. Een en ander sluit zoveel mogelijk aan op de reguliere wijze van bestemmen binnen de gemeente.
Op de verbeelding zij bouwvlakken opgenomen binnen de bestemmingen. Binnen het bouwvlak mag gebouwd worden. In de regels is verder bepaald welke afstanden tot zij- en achtererfgrenzen dienen te worden aangehouden.
Ten aanzien van het vigerende bestemmingsplan plan zijn daarnaast een aantal onderwerpen aan dit bestemmingsplan toegevoegd:
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de omgevingsaspecten die van invloed zijn op het plangebied. Per aspect wordt eerst de algemene relatie met dit bestemmingsplan aangegeven. Vervolgens wordt specifiek ingegaan op de situatie in het plangebied.
Wat is de relatie tussen dit omgevingsaspect en het bestemmingsplan?
De grondslag voor het meenemen van het aspect archeologie in bestemmingsplannen is hoofdzakelijk gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijzigingswet van de Monumentenwet 1988). Deze wet is het eindresultaat van de implementatie van het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed in de Nederlandse Wetgeving. De wet bevat 3 belangrijke uitgangspunten:
Gemeentelijk beleid
Om aan de wettelijke verplichtingen met betrekking tot de archeologische monumentenzorg (AMZ) te kunnen voldoen, heeft de gemeente IJsselstein een beleidsnota archeologie en een gemeentedekkende archeologische beleidskaart ontwikkeld. Dit beleid is toegelicht in paragraaf 2.5.11.
Maritieme archeologie
De onderzoekers van Rigo hebben beperkt aandacht besteed aan de maritieme archeologische monumentenzorg. Wel hebben zij geconstateerd dat er op het terrein van de maritieme archeologie veel onduidelijkheid is. Mede naar aanleiding hiervan heeft de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in de herfst van 2011 aanvullend onderzoek gedaan naar de aard van deze onduidelijkheid. De belangrijkste conclusies zijn dat relevante partijen (met name gemeenten, provincies, waterbeherende instanties) zich niet altijd verantwoordelijk voelen voor de maritieme archeologie en veelal over te weinig kennis en informatie beschikken om rekening te kunnen houden met de belangen ervan. Daarom zal binnen de verbetervoorstellen specifieke aandacht aan maritieme archeologie worden besteed. De RCE zal dit oppakken door middel van het Programma Maritiem, waarin – in samenwerking met o.a. de markt, universiteiten en amateurarcheologen - een extra stimulans wordt geven aan onderzoek, beheer en het uitdragen van kennis over het maritieme erfgoed. Deze extra inspanning sluit aan bij de prioriteit "Eigenheid en Veiligheid: zee, kust en rivieren" uit de Beleidsvisie Kiezen voor karakter (aangeboden aan de Tweede Kamer, 15 juni 2011: 32156-29).
Situatie plangebied
Het gemeentelijke beleid maakt onderscheid tussen verschillende Archeologische waardes en
verwachtingszones. Deze waardes en zones hebben in het gemeentelijke beleid verschillende vrijstellingen van archeologische onderzoek bij bodemingrepen. Deze vrijstellingen zijn vertaald in verschillende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. De gebieden, waar archeologische waarden zijn aangetoond (d.m.v. vondsten, waarnemingen) of waar een hoge verwachting geldt zijn bestemd met een dubbelbestemming. Gebieden, waar wel een verwachting geldt, maar nog niet is aangetoond zijn aangeduid met een gebiedsaanduiding. Blijkt uit onderzoek dat er geen waarden aanwezig zijn, dan geldt er geen archeologische bestemming meer.
Bij de AMK terreinen en waardevolle kades en dijken zijn geen bodemingrepen toegestaan. Bij de dubbelbestemmingen Waarde– Archeologie 2 en 3 is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij respectievelijk ingrepen bij een plangebied groter dan 20 m² en dieper dan 30 cm en een plangebied groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm. Bij de gebiedsaanduidingen, de lagere archeologische verwachtingen, worden deze vrijstellingen steeds groter en is minder snel archeologisch vooronderzoek vereist. In het plangebied komen de dubbelbestemming Waarde - Archeologie en Waarde – Archeologie 3 voor, en de gebiedsaanduidingen archeologische waardevol gebied 1 t/m 3. In figuur 4.1 en tabel 4.1 staan de verschillende waardes en vrijstellingsvoorwaarden weergegeven.
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart
In het plangebied komen de in onderstaande tabel genoemde waarden voor. Tevens is het beleidsadvies opgenomen.
Tabel 4.1 Verwachtingzones archeologie
Plangebied groter dan | Bodemingreep dieper dan | Regeling bestemmingsplan | |||
1 | Terrein van hoge archeologische waarde (AMK) | 0 m2 | geen | Waarde - Archeologie 1 | |
2 | Waardevolle kades en dijken | 0 m2 | Waarde - Archeologie 1 | ||
3 | Hoge archeologische verwachting | 100 m2 | 30 cm | Waarde - Archeologie 3 | |
4 | Middelhoge archeologische verwachting 1 | > 2.500 m2 | 30 cm | Waarde - Archeologie 4 | |
5 | Middelhoge archeologische verwachting 2 | > 2.500 m2 | 200 cm | Waarde - Archeologie 5 | |
6 | Lage archeologische verwachting | > 10.000 m2 | 30 cm | Waarde - Archeologie 6 |
Een omgevingsvergunning kan in beginsel slechts worden verleend indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat er geen verstoring van archeologische waarden plaatsvindt. De archeologische waarden worden binnen onderhavig bestemmingsplan voldoende beschermd.
Ondanks dat bepaalde (beperkte) bodemingrepen bij voorbaat worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek, blijft hier en in reeds archeologisch onderzochte en vrijgegeven terreinen wel de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van de Monumentenwet 1988 (artikel 53) moet een persoon die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of moet vermoeden dat het een (on)roerend monument betreft dit binnen drie dagen melden bij de minister van OCW (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap).
Wat is de relatie tussen dit omgevingsaspect en het bestemmingsplan?
In de 'Visie erfgoed en Ruimte' is door het rijk een visie gegeven over op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van gebieden en objecten in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in Nederland kan worden omgegaan. Het behoud en de benutting van het cultureel erfgoed is van grote betekenis, omdat het kwaliteit toevoegt aan de culturele dimensie van de ruimtelijke inrichting.
De voornaamste opgave is dan ook het vinden van een verantwoord evenwicht tussen de diverse ruimtelijke opgaven en de bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.
In 2009 is door het rijk een nieuwe visie op de monumentenzorg geformuleerd genaamd Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Eén van de pijlers in deze visie is het belang laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hierbij zal een verschuiving plaatsvinden van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak. In het verlengde van deze pijler is een ander doel in de visie geformuleerd, namelijk het opstellen van een visie op erfgoed. De visie, Visie Erfgoed en Ruimte (VER) ‘Kiezen voor Karakter’, is gericht op het verbinden van de zorg voor het cultureel erfgoed met andere ruimtelijke ontwikkelingsopgaven op het gebied van onder meer economie, veiligheid en duurzaamheid. De visie zet overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijk ontwerpers er toe aan om de waarde van het cultureel erfgoed in te zetten bij de ontwikkeling van gebieden. De Visie Erfgoed en Ruimte ‘Kiezen voor Karakter’ is aanvullend aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, waarin het kabinet de unieke cultuurhistorische waarde van nationaal belang planologisch borgt.
Tot slot is per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Situatie plangebied
Monumenten
In het plangebied ligt één Rijksmonument (Achtersloot 120). Daarnaast zijn er verschillende gemeentelijke monumenten aanwezig. Deze monumenten zijn via een specifieke bouwaanduiding op de verbeelding aangeduid. Op deze manier is voor iedereen die gebruik maakt van dit bestemmingsplan, snel te achterhalen of een bepaald pand een monument is. Via de monumentenwetgeving wordt de monumentale waarde van het betreffende object gewaarborgd.
De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) is het bevoegd gezag voor de rijksmonumenten. Een aanvraag voor een monumentenvergunning via de gemeente kan worden ingediend bij de RCE.
Beeldbepalende bouwwerken
In het plangebied zijn verschillende beepldbepalende panden aanwezig. Het overzicht van alle monumenten en beeldbepalende panden is in navolgende tabel opgenomen.
Onder beeldbepalende bouwwerken wordt verstaan, panden en/of bouwwerken die geen gemeente- of rijksmonument zijn, maar vanuit stedenbouwkundig/cultuurhistorisch oogpunt wel behoudenswaardig zijn. Deze bouwwerken zijn op de verbeelding aangeduid als beeldbepalend bouwwerk. Voor deze bouwwerken zijn een aantal beschermende bepalingen opgenomen. Het gaat daarbij in de eerste plaats om bouwregels die slechts een gedeeltelijke vernieuwing en/of verandering van beeldbepalende bouwwerken toestaan, waarbij als voorwaarde geldt dat het uitwendig karakter van het pand niet mag
worden aangetast.
Afwijking van deze beperkende bouwregels kan slechts worden verleend na advies door de Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit. Daarnaast is een bevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van andere bouwwerken op het bouwperceel waarop zich een beeldbepalend bouwwerk bevindt. Met deze bevoegdheid kan voorkomen worden dat de cultuurhistorische waarden van een beeldbepalend bouwwerk worden aangetast door ontsierde bouwwerken in de directe omgeving. Tot slot is een aanlegvergunningplicht op genomen voor de gehele of gedeeltelijke sloop van karakteristiek bouwwerken. Vergunning kan slechts verleend worden na advies door de Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit.
Het bestemmingsplan draagt hiermee in positieve zin bij aan de bescherming van cultuurhistorisch waardevolle objecten in het gebied.
Wat is de relatie tussen dit omgevingsaspect en het bestemmingsplan?
In het kader van dit bestemmingsplan is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gekoppeld aan een mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgesteld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
In gebieden waar bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies naast elkaar voorkomen en zelfs gewenst zijn, wordt dus gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Bij deze lijst wordt per bedrijfsactiviteit bekeken in welke mate deze direct naast woningen toelaatbaar is. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar bijlage 1.
Situatie plangebied
In het plangebied komen nauwelijks bedrijven voor. Er is overwegend sprake van een rustige woonwijk. Ter plaatse van Baronieweg 23 zijn Terberg Matec Nederland en Terberg King Lifter gevestigd. Terberg Matec Nederland gaat verplaatsen naar de locatie Industrieweg 3 te IJsselstein. Deze locatie ligt buiten het plangebied. Terberg King Lifter betreft een fabrikant van heftrucks. Gelet op de ligging van het bedrijf binnen een gebied met veel milieugevoelige functies in de omgeving, is er een spanningsveld aanwezig met het gebruik ten opzichte van de maximaal toegestane milieucategorie voortkomend uit de VNG-publicatie Bedrijven- en milieuzonering 2009. In principe zijn maximaal bedrijven uit milieucategorie 2 van de bij dit bestemmingsplan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Het betreffende bedrijf valt in een hogere categorie dan algemeen toelaatbaar is. Om die reden zijn de bestaande bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt met behulp van een specifieke aanduiding.
Daarnaast bevinden zich op enkele locaties binnen het plangebied nutsvoorzieningen die groter zijn dan 15 m2 of hoger zijn dan 3 m. Deze maatvoering is in de Wabo bepaald. Gebouwen die kleiner zijn, mogen vergunningvrij worden gebouwd. Deze nutsvoorzieningen zijn ook opgenomen binnen de bestemming Bedrijf en hebben een aanduiding 'nutsvoorziening' (nv) gekregen. Ter plaatse van deze aanduidingen zijn uitsluitend nutsvoorzieningen toegestaan en geen zelfstandig bedrijf.
Afwijken van de gebruiksregels
De toelaatbaarheid zoals deze hierboven is beschreven betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Staat van Bedrijfsactiviteiten geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Met name komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. In dat geval kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de algemene toelaatbaarheid. Op die manier kan een dergelijk bedrijf worden toegestaan. Dit kan alleen voor bedrijfsactiviteiten uit de milieucategorie die 1 stap hoger ligt dan de algemene toelaatbaarheid. Ingeval van het afwijken dient wel te worden aangetoond dat deze bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten genoemd in de lagere algemeen toegelaten milieucategorieën.
Door het toepassen van een milieuzonering worden nieuwe hindersituaties voorkomen. Het bestemmingsplan draagt op deze wijze positief bij aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat enerzijds en het functioneren van bedrijven anderzijds.
Wat is de relatie tussen dit omgevingsaspect en het bestemmingsplan?
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het betreffende gebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Situatie plangebied
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Bodemonderzoek is dan ook niet aan de orde. Door de gedetailleerde bestemmingslegging treden daarnaast geen negatieve effectieven op ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit.
Wat is de relatie tussen dit omgevingsaspect en het bestemmingsplan?
Het aspect ecologie heeft zowel betrekking op de bescherming van natuurgebieden als op de bescherming van dier- en plantensoorten.
Soortenbescherming
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van EL&I.
Gebiedsbescherming
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998.
Het Utrechtse EHS-beleid is vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zijn de regels opgenomen waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Hoofdlijn is daarbij dat nieuwe ontwikkelingen in de EHS per saldo niet mogen leiden tot significante aantasting van de EHS, tenzij er een groot openbaar belang is én alternatieven ontbreken (Nee tenzij).
Situatie plangebied
Ondanks dat het plan conserverend van aard is zijn kleine ontwikkelingen niet uit te sluiten, deze moeten individueel worden getoetst aan de Flora en faunawet.In de nabijheid van het plangebied komen geen Natura 2000 gebieden voor. Ook de EHS (Ecologische Hoofdstructuur) ligt niet in de buurt van het plangebied.
Wat is de relatie tussen dit omgevingsaspect en het bestemmingsplan?
In het kader van dit bestemmingsplan dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, water en door buisleidingen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Situatie plangebied
In het plangebied en de directe omgeving bevinden zich volgens de professionele risicokaart geen risicovolle inrichtingen (zie figuur 4.1). Het kan echter zijn dat er bedrijfsmatige activiteiten in het plangebied worden uitgevoerd welke afstandsnormen uit het activiteitenbesluit bezitten. Dit kunnen bijvoorbeeld bovengrondse brandstoftanks of gasdrukregelstations zijn van de gasnetbeheerder. Deze activiteiten hebben in een aantal gevallen een afstandnorm. Het is aan de gebruiker of beheerder de verantwoording om te voldoen aan deze afstandsnorm.
Conform de professionele risicokaart zijn geen buisleidingen, rijkswegen, spoorwegen of vaarwegen gelegen die op gebied van externe veiligheid een probleem opleveren. Voor de gemeentelijke en provinciale wegen is in de gemeente IJsselstein een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. De betreffende route grenst ten zuidwesten aan het plangebied Figuur 4.2. Het maatgevende invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 355 m. Het plangebied ligt deels binnen het invloedsgebied. Omdat in het plangebied geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt, heeft het bestemmingsplan geen invloed op de hoogte van het groepsrisico. Er is dan ook geen verantwoording van het groepsrisico nodig. Wel dient aandacht te worden besteed aan zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor hulpverleners om in geval van een incident kunnen optreden.
Figuur 4.2 routering gevaarlijke stoffen nabij plangebied (rode lijn)
Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren. Er kan daarom langs het plangebied transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden van niet-routeplichtige stoffen (zoals benzine) en routeplichtige stoffen (zoals propaan), maar de frequentie daarvan is (door het lokale karakter van het transport) dermate laag dat daardoor geen risico's ontstaan die ruimtelijk relevant zijn.
Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de route van gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Omdat het een consoliderend plan betreft waardoor het groepsrisico niet toeneemt, wordt volstaan met een beknopte verantwoording.
Verantwoording groepsrisico
Over deze beknopte verantwoording wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg nog advies aan de regionale brandweer/veiligheidsregio gevraagd.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.
Het invloedsgebied van de route van gevaarlijke stoffen reikt over het zuidwestelijk deel van het plangebied. Hier zijn enkele woningen, sportverenigingen en een bedrijf gelegen. Via meerdere wegen is dit gebied te bereiken, waaronder de Baronieweg, Groene Dijk en Heemradenlaan. Aanwezige personen kunnen daarom via meerdere wegen van de bron af vluchten. Daarnaast komt het gedegen wegennetwerk ook de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan bijvoorbeeld via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden.
Zelfredzaamheid
De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden.
Maatregelen
Gelet op het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zijn verdere maatregelen aan gebouwen (zoals een geautomatiseerde afsluiting van ramen en deuren, vergroten brandwerendheid ramen of creëren van een ' safe haven') niet opportuun. Maatregelen aan de bron vallen buiten de scope van het bestemmingsplan en zijn daarmee eveneens niet opportuun.
De externe veiligheidssituatie in het plangebied is positief te noemen.
Wat is de relatie tussen dit omgevingsaspect en het bestemmingsplan?
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg/m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Situatie plangebied
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, en voorziet niet in ontwikkelingen. Hierdoor zal er ten gevolge van het bestemmingsplan dan ook geen sprake zijn van een verkeerstoename. Het bestemmingsplan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied onderzocht. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de wegen in en langs het plangebied ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving liggen. Ook uit de luchtkaarten van de Omgevingsdienst Utrecht (figuur 4.3, 4.4 en 4.5) blijkt dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof ruimschoots onder de grenswaarden lagen.
Figuur 4.3 Luchtkwaliteit plangebied 2015 (NO2), (bron: Geoloket Omgevingsdienst Utrecht)
Figuur 4.4 Luchtkwaliteit plangebied 2015 (PM10) (bron: Geoloket Omgevingsdienst Utrecht)
Figuur 4.5 Luchtkwaliteit plangebied 2015 (PM2,5) (bron: Geoloket Omgevingsdienst Utrecht)
Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Wat is de relatie tussen dit omgevingsaspect en het bestemmingsplan?
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Situatie plangebied
In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig. Ook zijn er geen hoogspanningslijnen in de omgeving van het plangebied gelegen. In het plangebied bevinden zich op een aantal plaatsen antennes. De afstanden welke voor antennes gelden verschillen per antenne en opstelling. Bij ontwikkelingen of plaatsing van nieuwe antennes is het raadzaam om aandacht te besteden aan dit aspect. Het is niet aannemelijk dat er antennes aanwezig zijn welke overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.
Wat is de relatie tussen dit omgevingsaspect en het bestemmingsplan?
In bestemmingsplannen dient aandacht te worden besteed aan het aspect waterhuishouding. Hiervoor dient de 'watertoets' te worden doorlopen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke plannen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Waterkoers 2016-2021
Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in
het waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021 (http://www.waterschaponline.nl/hdsr/). De Waterkoers
is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan
een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening
aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het
zuiveren van afvalwater.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie (Deltabeslissing,
www.ruimtelijkeadaptatie.nl):
Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
Ruimtelijke adaptatie
Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is in 2015 vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:
Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen.
Beleidsregels Keur 2009
Beleidsregel 13
Deze beleidsregel is van toepassing in het gehele beheersgebied van het waterschap en geldt zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Doel van het beleid is om effecten van nieuwe stedelijke uitbreidingen te neutraliseren. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes of enkele woningen, moeten compenseren, is een ondergrens ingesteld. De minimale oppervlakte waarvoor deze beleidsregel geldt, bedraagt binnen de bebouwde kom 500 m² nieuw verhard oppervlak waarvan het hemelwater direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd en buiten de bebouwde kom 1000 m² nieuw verhard oppervlak (zie Besluit algemene regels keur HDSR 2009, algemene regel 14).
Uitbreiding van verhard oppervlak moet, vanuit hydrologische optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden. Indien dit niet kan door infiltratie in de bodem, kan dat door nieuwe bergingscapaciteit aan te leggen die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert dan wel de piekafvoer opvangt. De aanvrager (veroorzakerprincipe) moet zelf bij de vergunningaanvraag aangeven hoe en welke voorzieningen getroffen zullen worden om de lozing terug te brengen tot de maatgevende afvoer. Daarvoor moet een beheerplan te worden verlegd. Indien dat niet mogelijk is zijn de volgende maatregelen (in volgorde van belangrijkheid) mogelijk:
Het waterschap kan tijdens een watertoetsproces, of in het vooroverleg van de vergunningaanvraag, adviseren bij het maken van keuzes.
Gemeentelijk beleid
De gemeenteraad van IJsselstein heeft op 15 maart 2007 het Stedelijk Waterplan IJsselstein vastgesteld. Het heeft als doel dat het watersysteem schoon, veilig en gezond is, waarbij voldoende water zonder wateroverlast aanwezig is. Ook de samenwerking en kennisuitwisseling van de verschillende waterpartners worden verbeterd. Om dit doel te kunnen realiseren, worden diverse maatregelen genomen die terug te vinden zijn in het uitvoeringsprogramma behorende bij het Waterplan. Op 23 april 2007 hebben diverse partijen waaronder het HDSR, de gemeente IJsselstein en waterbedrijf Vitens een convenant waarin uitvoeringsafspraken zijn opgenomen, ondertekend.
Situatie plangebied
Algemeen
Het plangebied is gelegen in het noordwesten van de kern IJsselstein en bestaat hoofdzakelijk uit woongebied. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit klei met zware tussenlaag of ondergrond. In het plangebied is sprake van drie grondwatertrappen. In figuur 4.6 zijn de grondwatertrappen binnen het plangebied weergegeven. Grondwatertrap III wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,5 en 0,8 m beneden het maaiveld. Grondwatertrap Vb wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,25 en 0,4 m beneden het maaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt. Grondwatertrap VI wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,4 en 0,8 m beneden het maaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt.
Figuur 4.6 Grondwatertrappen binnen plangebied
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied zijn diverse primaire en tertiaire watergangen aanwezig. Voor primaire watergangen geldt een beschermingszone van 5 m. Voor tertiaire watergangen betreft dit 2 m. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.
Veiligheid en waterkeringen
Direct ten oosten van het plangebied, langs de Hollandse IJssel, en direct ten zuiden van het plangebied, langs de Benschopperwetering is een regionale waterkering gelegen. Het bestemmingsplan ligt binnen de kern- en beschermingszone van deze keringen. Daarnaast is er in het zuidwesten van het plan ook een overige waterkering aanwezig. Het plangebied ligt binnen de beschermingszone van deze waterkering.
Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.
Toekomstige ontwikkelingen
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet vergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.
Vanwege de consoliderende aard van het bestemmingsplan en het feit dat deze niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen, wordt de waterhuishouding niet verstoord. Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.
Wat is de relatie tussen dit omgevingsaspect en het bestemmingsplan?
Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Toetsing in het kader van een bestemmingsplan aan de Wet geluidhinder is alleen aan de orde indien nieuwe geluidgevoelige bestemmingen - zoals woningen - mogelijk worden gemaakt.
Situatie plangebied
In figuur 4.7 zijn de geluidscontouren van het wegverkeer voor het jaar 2025 weergegeven.
Figuur 4.7 Geluidscontouren wegverkeer 2025 plangebied (bron: Geoloket Omgevingsdienst Utrecht)
Er worden geen nieuwe geluidsgevoelige ontwikkelingen, zoals woningen, mogelijk gemaakt in het plangebied. Tevens vinden er geen reconstructies van wegen plaats of worden nieuwe wegen aangelegd. Door het uitblijven van deze ontwikkelingen kan een toetsing aan de Wet geluidhinder achterwege blijven.
Ondanks dat onderhavig bestemmingsplan conserverend van aard is, is het alsnog wenselijk voldoende aandacht aan dit aspect te besteden. Er vanuit gaande dat ook een conserverend bestemmingsplan nieuwbouw toe staat ('lege bouwvlakken', sloop en herbouw) is het goed om kaders en mogelijkheden voor duurzaamheid zichtbaar te maken. Hiermee worden mogelijke initiatiefnemers ook via deze weg hierover geïnformeerd in de fase vooruitlopend op ontwerp en realisatie. Om deze reden wordt hier op nationaal, provinciaal en lokaal niveau inzicht gegeven in het geldend beleid en de wetgeving ten aanzien van dit aspect.
Nationaal beleid en wettelijk kader
Lente-akkoord Energiezuinige Nieuwbouw
Het Lente akkoord Energiezuinige Nieuwbouw (d.d. 22 april 2008, herijking d.d. 28 juni 2012) is een afspraak tussen de Rijksoverheid (Ministerie van Binnenlandse zaken, VROM) en marktpartijen (Bouwend Nederland, NEPROM, NVB en AEDES) om op korte termijn steeds energiezuiniger te gaan bouwen rekening houdend met het klimaat, eindige brandstoffen en woonlasten.
De volgende ambities zijn afgesproken:
Vanaf 2020 is het realiseren van energieneutrale gebouwen met het tekenen van het Lente akkoord afgesproken (EPC= 0,0). Let wel: dit geldt alleen voor gebouwgebonden energie. Gebruikersenergie is hierin niet meegenomen.
Wettelijk kader: Bouwbesluit 2012
Het bouwbesluit 2012 stelt per type gebouw eisen in kader van duurzaamheid.
Het bouwbesluit van 2012 stelt de volgende eisen aan nieuwbouw en/of verbouwingen van woningen.
Het kwantificeren van milieu-uitstoot van het gebouw
In het Bouwbesluit is opgenomen dat voor gebouwen met een woon- of kantoorfunctie groter dan 100m² de milieu-uitstoot gekwantificeerd dient te worden. Dit betekent dat de uitstoot van broeikasgassen en de uitputting van grondstoffen door de constructieonderdelen van deze bebouwing bepaald dient te worden. Het betreft hiermee de materiaalgebonden CO2 uitstoot. Hiertoe geldt de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken. Hiervoor kan de tool GPR-gebouw gebruikt worden.
Duurzame Grond- Weg en Waterbouw sector (duurzaam inkopen)
Voor de Grond-, Weg- en Waterbouw wordt binnen duurzaam inkopen 15 productgroepen uit de GWW-sector zijn duurzaamheidscriteria vastgesteld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu.
De Rijksoverheid heeft als ambitie om in 2010 bij 100 procent van haar inkopen duurzaamheid mee te nemen: voor provincies en waterschappen is dit 50 procent, voor gemeenten 75 procent. Alle partijen streven naar 100 procent in 2015.
Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciaal Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 als vastgesteld op 4 februari 2013. In dit beleid wordt ingegaan op ruimtelijke maatregelen inzake de klimaatverandering en anderzijds energiebesparing door het gebruik van duurzame energiebronnen te stimuleren. Het beleid is gericht op het stimuleren hiervan bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ingezet wordt op het ruimtelijk mogelijk maken van opwekking en distributie van duurzame energie.
Daarnaast geldt de provinciale ambitie om in 2040 klimaatneutraal te zijn. Hierbij gaat het om zowel CO2-reductie alsook het onafhankelijk zijn van de beperkt beschikbare fossiele brandstoffen. Bij gebiedsontwikkelingen wordt daarom gestreefd naar zelfvoorzienendheid voor energie. Om deze reden geldt bij verstedelijking, renovatie, herstructurering, transformatie en uitbreiding de voorwaarde dat omschreven wordt op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en de inzet van duurzame energie.
Figuur 4.8 Uitsnede kaart PVR
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (4 februari 2013) behorende bij de structuurvisie is dan ook (in artikel 3.1 lid 3) als eis aan ruimtelijke plannen opgenomen dat binnen het stedelijk gebied de toelichting op het ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Tot ruimtelijke plannen behoren onder meer bestemmingsplannen, beheersverordeningen, of afwijking hiervan via omgevingsvergunning. Uit de kaart behorende bij de verordening (zie figuur 4.8) blijkt dat het plangebied onderdeel vormt van het stedelijk gebied en deze eis zodoende geldt voor dit plan.
Gezien de conserverende aard van dit bestemmingsplan kan voldaan worden met een beschrijving van het geldend beleid en wettelijk kader. Benadrukt wordt dat bij ontwikkelingen in afwijking van dit bestemmingsplan voldoende aandacht besteed moet worden aan het aspect duurzaamheid. Er moet onderbouwd zijn welke keuzes op dit vlak gemaakt worden.
Gemeentelijk beleid
Gemeente IJsselstein heeft haar beleid ten aanzien van onder meer duurzaam bouwen vastgelegd in het Meerjaren Uitvoeringsprogramma Duurzaam IJsselstein 2012-2014. Hieruit blijkt een gemeentelijke ambitie op basis van de duurzaamheidscore berekend met de tool GPR gebouw van gemiddeld 7,5.
Op het moment dat er sprake is van een initiatief kan door middel van gebruik van de tool GPR gebouw een berekening uitgevoerd worden waarmee een totale duurzaamheidscore voor het plan blijkt.
In 2016 wordt het beleid geactualiseerd met nieuwe ambities en doelstellingen ten aanzien van duurzaamheid.
Aanbod gemeente
Om deze gemeentelijke ambitie te realiseren biedt de gemeente ondersteuning in dit kader, hiertoe wordt het volgende aangeboden
Gebruik software GPR gebouw
Het gebruik van GPR wordt gratis door de gemeente beschikbaar gesteld. Hiermee kan inzicht worden verkregen in de kansen voor duurzaamheid. Voor een licentie kan contact op worden genomen met de de Omgevingsdienst regio Utrecht. Er wordt dan vrijblijvend een wachtwoord en gebruikersnaam toegestuurd. Met een licentie kan initiatiefnemer gebruik maken van het computerprogramma GPR gebouw (www.gprgebouw.nl) en hiermee kijken in hoeverre maatregelen voor het gebouw een invulling geven aan duurzaamheid. Dit programma is ook goed toepasbaar voor bestaande bouw.
Het instrument GPR Gebouw vertaalt concrete maatregelen in een prestatiescore voor duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel om duurzaamheidambities van tevoren te bepalen. Om een bepaalde GPR Gebouw score te bereiken zijn er veel verschillende mogelijkheden die zelf te bepalen zijn door de bouwende partij. Scores variëren van 0 t/m 10. GPR Gebouw is geschikt voor zowel bestaande bouw als nieuwbouw en opgebouwd uit vijf verschillende thema's: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde (GPR Gebouw versie 4.2).
Energie-expert van de gemeente
Om ondersteuning te bieden bij het identificeren en benutten van duurzame maatregelen bij bouwprojecten, biedt de gemeente een gratis en vrijblijvend gesprek aan met een energie-expert. Dit is de heer Erwin Mikkers van de Omgevingsdienst. Tijdens het gesprek kan vrijblijvend worden ingegaan op kansrijke technische duurzame energiemaatregelen voor betreffende bouwplannen of ontwikkelingen.
Wat is de relatie tussen dit omgevingsaspect en het bestemmingsplan?
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Situatie plangebied
Aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maak zullen hierdoor ook geen belangrijke negatieve milieueffecten optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit mer.
Het bestemmingsplan wordt geactualiseerd en is consoliderend van aard. Het actualiseren van het bestemmingsplan Achterveld en omgeving is een gemeentelijke taak. De met deze actualisatie samenhangende kosten zijn vanuit gemeentelijke budgetten gedekt. Ingevolge de Grondexploitatiewet (onderdeel van de Wro), stelt de gemeenteraad een grondexploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Aangezien er geen ontwikkelingen zijn of bouwplannen conform artikel 6.2.1 Bro hoeft er derhalve geen exploitatieplan zoals bedoeld in de Wro te worden opgesteld en de economische uitvoerbaarheid is daarmee gegarandeerd.
In het bestemmingsplan wordt de bestaande situatie vastgelegd. Aangezien er in beginsel geen wezenlijke veranderingen optreden ten opzichte van de bestaande situatie en de vigerende regelingen, wordt het plan maatschappelijk uitvoerbaar geacht.
De gemeente heeft als taak erop toe te zien dat de regels van een bestemmingsplan worden nageleefd. In verband hiermee is één van de uitgangspunten bij de ontwikkeling van een bestemmingsplan dat de in het plan opgenomen regels handhaafbaar moeten zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid verdient meer aandacht, omdat het een voorwaarde is voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. Belangrijk voor de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is dat de juridische regeling inzichtelijk en realistisch is. Dit houdt in: helder van opzet en niet onnodig beperkend of inflexibel. Daarbij moet wel voorkomen worden dat de regels zo vaag worden dat ze niet meer te controleren zijn. De regels moeten dan ook niet meer beogen te regelen dan strikt noodzakelijk is. Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de in het plan opgenomen regels; de regels zijn helder van opzet en niet onnodig beperkend of inflexibel. Het bestemmingsplan is het enige juridisch bindende plan voor burgers en bedrijven. Het bestemmingsplan is een openbaar plan en een ieder heeft dan ook de mogelijkheid kennis te nemen van de toelichting, de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Indien er onduidelijkheden zijn ten aanzien van het bestemmingsplan, kan men zich hierover laten informeren.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.
Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.
Verbeelding
Eisen aan de verbeelding
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Daarnaast zijn de volgende eisen van toepassing:
De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'M' voor 'Maatschappelijk'. Verder geldt het volgende:
De gehanteerde bestemmingen
In het voorliggende bestemmingsplan wordt de bestaande situatie vastgelegd en worden vigerende planologische rechten opnieuw opgenomen. Dit betekent dat iedere functie een op een maat gesneden bestemming heeft gekregen. Hiermee wordt het karakter van het plangebied behouden.
Regels
Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.
Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Daarnaast is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.
Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de modelregels voor bestemmingsplannen die onder andere ook voor andere bestemmingsplannen in de gemeente IJsselstein zijn gehanteerd.
Begrippen (Artikel 1)
De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Het hoofdstuk Bestemmingsregels bevat de regels die specifiek gelden voor de bestemmingen in dit plan.
Algemeen
Bouwvlak
De (hoofd)gebouwen dienen binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken te worden gebouwd. De bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd, tenzij een maximum bebouwingspercentage is aangegeven. Bij een aantal bestemmingen mogen buiten het bouwvlak bijbehorende bouwwerken worden opgericht.
Bouw- en goothoogte
In de bouwregels van de verschillende bestemmingen of op de verbeelding is aangegeven wat de maximum goot- en bouwhoogte is.
Hieronder volgt per bestemming een korte toelichting.
Bedrijf (Artikel 3)
De bestemming 'Bedrijf' is toegekend aan het bedrijf aan de Baronieweg. Ook de wat grootschaligere nutsvoorzieningen, hebben de bestemming 'Bedrijf'.
Binnen de bedrijfsbestemming zijn bedrijven uit categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten algemeen toegestaan. Bij verhuizing of beëindiging van het ene bedrijf, kan een ander bedrijf uit deze categorieën zich ter plaatse vestigen. Aangezien het bestaande bedrijf aan de Baronieweg in een hogere categorie valt dan algemeen toelaatbaar, is een functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf' opgenomen. Bij beëindiging of verhuizing een dergelijke bedrijf, kan alleen eenzelfde type bedrijf terugkomen dan wel een bedrijf dat binnen de algemeen toelaatbare categorie past.
Specifieke gebruiksregels
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is in de specifieke gebruiksregels geïmplementeerd door middel van het uitsluiten van risicovolle inrichtingen. In de begrippen is het begrip 'Bevi-inrichting' verklaard. Daarnaast zijn geluidshinderlijke inrichtingen (Wgh-inrichtingen) eveneens niet toegestaan.
Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels om bedrijfsactiviteiten toe te staan die genoemd worden in één categorie hoger dan algemeen toelaatbaar is en voor bedrijven die niet genoemd worden in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, op voorwaarde dat deze bedrijfsactiviteiten (als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten genoemd in de lagere algemeen toegelaten milieucategorieën.
Detailhandel (Artikel 4)
Deze bestemming is toegekend aan het winkelcentrum Achterveld, een winkelstrip aan de Kasteellaan en een winkel aan de Achtersloot. Ter plaatse van de aanduiding 'wonen' is wonen op de eerste verdieping toegestaan.
Dienstverlening (Artikel 5)
Dienstverlenende bedrijven zoals banken hebben de bestemming 'Dienstverlening'. Ter plaatse van de aanduiding 'wonen' is wonen op de eerste verdieping toegestaan.
Groen (Artikel 6)
De bestemming Groen is gegeven aan beeld- of structuurbepalend groen. Het gaat dan om gronden die in gebruik zijn als plantsoenen, bermen en voet- en fietspaden. Ter bescherming van enkele waardevolle boomgaarden is de aanduiding 'cultuurhistorische waarde' opgenomen.
Horeca (Artikel 7)
De horecavoorziening naast winkelcentrum Achterveld is als 'Horeca' bestemd. Ter plaatse is uitsluitend lichte horeca toegestaan. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een Staat van Horeca-activiteiten. Voor een toelichting op deze Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar bijlage 2.
Kantoor (Artikel 8)
De in het plangebied aanwezige kantoorlocatie aan de Achtersloot is als zodanig bestemd.
Maatschappelijk (Artikel 9)
De in het plangebied aanwezige maatschappelijke voorzieningen voor onder andere onderwijs en zorg zijn als zodanig bestemd door middel van de bestemming Maatschappelijk. De bestemming Maatschappelijk is een brede bestemming, die uiteenlopende functies op cultureel, educatief, medisch, sport en recreatief, sociaal en levensbeschouwelijk vlak toestaat, alsmede voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en verenigingsleven.
Sport (Artikel 10)
Het sportcomplex Groenvliet is als 'Sport' bestemd. Binnen deze bestemming zijn sportaccommodaties en veldsporten toegestaan. Tevens is ondergeschikte een aan de sport gerelateerde lichte horeca toegestaan.
Tuin (Artikel 11)
De tuinbestemming is gelegd op de bij de woningen behorende gronden waarop in principe geen bebouwing is toegestaan. Dit betreffen de gronden gelegen aan de voorzijde van de woning.
Verkeer (Artikel 12) en Verkeer - Railverkeer (Artikel 13)
De wegen in het plangebied zijn bestemd als 'Verkeer'. De trambaan is als 'Verkeer - Railverkeer' bestemd. Binnen deze bestemmingen zijn de daarbij passende vormen van gebruik en gebouwen en bouwwerken toegestaan.
Water (Artikel 14
Hoofdwatergangen en grootschalige waterpartijen zijn bestemd voor Water.
Wonen (Artikel 15)
De woonfunctie is de belangrijkste functie in het plangebied.
Hoofdgebouwen
Het hoofdgebouw van de woning mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gerealiseerd worden. De breedte en diepte van het bouwvlak wordt bepaald door de bestaande breedte en diepte van het hoofdgebouw.
Bijbehorende bouwwerken
Buiten het hoofdgebouw mogen op het perceel zowel binnen als buiten het bouwvlak bijbehorende bouwwerken worden opgericht. Dit betreft bijgebouwen, uit- of aanbouwen en overkappingen. Deze bouwwerken mogen, met uitzondering van erkers, alleen op het achtererfgebied worden gerealiseerd. Dit betreft het 'erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw'.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen, is een aparte maximale maatvoering opgenomen.
Beroep- en bedrijf-aan-huis
Daar waar de gronden zijn bestemd voor wonen is de uitoefening van een 'aan-huis-verbonden beroep of bedrijf' onder voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden zijn afgestemd op het gemeentelijke beleid. Zie ook paragraaf 2.5.6.
Waarde - Archeologie 1,3 4, 5 en 6 (Artikel 16 tot en met Artikel 20)
In het plangebied zijn gebieden aanwezig waar op grond van de gemeentelijke archeologiekaart een archeologische verwachting geldt (zie voor een toelichting paragraaf 4.2) Afhankelijk van de betreffende verwachtingswaarde is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen.
Bouw- en grondwerkzaamheden zijn uitsluitend toegestaan wanneer (verkennend) archeologisch onderzoek is uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen archeologische waarden worden geschaad.
Er is een beperkt aantal uitzonderingen op deze regeling, onder andere voor werkzaamheden die niet dieper reiken dan of niet groter zijn dan een bepaalde maat. Deze maat is per beleidszone anders, al naar gelang de verwachtingswaarde. Werkzaamheden die kunnen worden aangemerkt als regulier beheer en onderhoud zijn in ieder geval van deze verplichting gevrijwaard.
Waterstaat - Waterkering (Artikel 21)
De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor waterstaatkundige doeleinden worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het oprichten van bouwwerken binnen deze bestemmingen is in principe niet toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen van deze bepaling. Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning wint het college advies in bij de waterbeheerder. Daarnaast moet er ontheffing op basis van de Keur aangevraagd worden bij de waterbeheerder.
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.
Anti-dubbeltelregel (Artikel 22)
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelregel voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.
Algemene bouwregels (Artikel 23)
Dit artikel bevat drie algemene bepalingen. De eerst bepaling betreft 'Overschrijding bouwgrenzen'. Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.
De tweede bepaling heeft betrekking op de bestaande maten. Bepaald is dat bestaande maten, die meer of minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden. Herbouw is uitsluitend mogelijk indien deze op dezelfde plaats plaatsvindt. Op de genoemde afwijkingen is daarnaast het overgangsrecht niet van toepassing.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 24)
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 25)
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro, het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.
Overige regels (Artikel 26)
De eerste bepaling, betreft "Werking wettelijke regeling". In een aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en / of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard). Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel "Wettelijke regelingen" op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.
De tweede bepaling heeft betrekking op het waarborgen van voldoende parkeergelegenheid. Deze bepaling is opgenomen vanwege het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening zijn komen te vervallen.
De derde bepaling heeft betrekking op de panden die in het plangebied zijn aangeduid met de 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend pand'. Onder beeldbepalende bouwwerken wordt verstaan, panden en/of bouwwerken die geen gemeente- of rijksmonument zijn, maar vanuit stedenbouwkundig/cultuurhistorisch oogpunt wel behoudenswaardig zijn. Voor deze bouwwerken zijn een aantal beschermende bepalingen opgenomen. Het gaat daarbij in de eerste plaats om bouwregels die slechts een gedeeltelijke vernieuwing en/of verandering van beeldbepalende bouwwerken toestaan,
waarbij als voorwaarde geldt dat het uitwendig karakter van het pand niet mag worden aangetast.
Afwijking van deze beperkende bouwregels kan slechts worden verleend na advies door de Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit. Voorts is een bevoegdheid opgenomen om nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van andere bouwwerken op het bouwperceel waarop zich een beeldbepalend
bouwwerk bevindt. Met deze bevoegdheid kan voorkomen worden dat de cultuurhistorische waarden van een beeldbepalend bouwwerk worden aangetast door ontsierde bouwwerken in de directe omgeving. Tot slot is een omgevingsvergunningplicht op genomen voor de gehele of gedeeltelijke sloop van karakteristiek bouwwerken. Vergunning kan slechts verleend worden na advies door de Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit.
De laatste bepaling regelt de duiding van de rijks- en gemeentelijke monumenten. De bescherming van deze monumenten is op basis van aparte wetgeving geregeld.
In artikel 27 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 27.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 27.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.
De slotregel (artikel 28) beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.
In het kader van het vooroverleg artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro)wordt het voorontwerpbestemmingsplan Achterveld en omgeving toegezonden aan de overlegpartners van de gemeente IJsselstein. De ingekomen reacties worden in dit hoofdstuk samengevat en van een beantwoording voorzien.