BESTEMMINGSPLAN KERN niftrik (REGELS)
HOOFDSTUK
I. INLEIDENDE REGELS
HOOFDSTUK II. BESTEMMINGSREGELS
Artikel 6. Maatschappelijk
(M)
Artikel 7. Verkeer
- Verkeer en verblijf (V-V)
Artikel 10. Archeologisch
waardevol gebied (dubbelbestemming)
Artikel 11. Waardevolle
bomen (dubbelbestemming)
Artikel 12. Waterstaatsdoeleinden
(dubbelbestemming)
HOOFDSTUK III. ALGEMENE REGELS
Artikel 13. Specifieke
gebruiksregels
Artikel 14. Bestaande
afmetingen, afstanden en percentages
Artikel 15. Algemene
ontheffingen
Artikel 16. Wijziging
ten behoeve van antennemasten
Artikel 17. Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 18. Ondergronds
bouwen
HOOFDSTUK IV. OVERGANGS- EN SLOTREGELS
HOOFDSTUK I. INLEIDENDE REGELS
In deze planregels wordt verstaan onder:
het bestemmingsplan Kern Niftrik 2008 van de gemeente Wijchen, vervat in de plankaart en deze regels;
de plankaart met tekeningnummer 02960002435-.s01 met de bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;
het al dan niet bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke/kunstzinnige - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
een beroep, waarvan de activiteiten niet publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap - met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is, toegankelijk vanuit het hoofdgebouw en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is;
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
het gedeelte van het bouwperceel voor zover gelegen achter (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw;
denkbeeldige lijn in de achtergevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw of het verlengde daarvan tot aan de grenzen van het bouwperceel;
een (gedeelte van een) bijgebouw dat dient voor de huisvesting van een gedeelte van een huishouden uit een oogpunt van mantelzorg;
wet van 4 juni 1992 (Stb. 315), houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van terinzagelegging van het plan;
een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid;
een gebied met een daaraan toegekende archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
een gebied dat op grond mogelijk aanwezige archeologische waarden als beschermingswaardig kan worden aangemerkt; dit gebied wordt onderscheiden in archeologisch gebied (hoge waarde) en archeologisch verwachtingsgebied.
het
percentage van het bouwperceel voor zover gelegen binnen het bouwvlak dat met
gebouwen mag worden bebouwd;
de gronden onder het oorspronkelijke hoofdgebouw binnen de bestemming ‘Wonen’
daarbij niet meegerekend;
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond, noodzakelijk moet worden geacht;
a. bij gebruik: aanwezig op het moment van inwerkingtreding van het plan;
b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens aanduidt van een bestemmingsvlak;
een op de plankaart door bestemmingsgrenzen omsloten vlak, met behulp waarvan aan gronden één bepaalde bestemming is toegekend;
een gedeelte van een bestemmingsvlak dat geheel of gedeeltelijk wordt begrensd door een scheidingslijn;
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde ondergrondse ruimten;
een vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, zonder directe verbinding met dat hoofdgebouw, dat door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw (zoals een garage, bergruimte of hobbyruimte);
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder en zolder;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels één bouwwerk of meerdere bij elkaar behorende bouwwerken zijn toegestaan;
een op de plankaart door bouwgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangegeven waarop ingevolge deze regels bepaalde bouwwerken zijn toegestaan;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
een overdekte stallingsruimte van lichte constructie die dient als stallingsplaats voor een motorvoertuig, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak;
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen;
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
een woning, waarvan zowel de voorgevel als een zijgevel op de bestemming “verkeer” of “groen” dan wel op een andere openbare ruimte is gericht;
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen als belangrijkste bouwwerk is aan te merken, met dien verstande dat aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen niet tot het hoofdgebouw worden gerekend;
voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, verenigingsleven, onderwijs, sport- en gymnastieklokalen, (kinder)dagopvang, opvoeding, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
het verlenen van diensten, op het gebied van openbaar bestuur, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke organisaties, verenigingsleven, onderwijs, opvoeding, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid;
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
norm zoals deze luidt op het moment van terinzagelegging van het plan, welke termen, definities en bepalingsmethoden bevat voor oppervlakten van terreinen, die bestemd zijn voor gebouwen en vloeroppervlakten en inhouden van gebouwen of delen ervan;
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen;
beneden peil;
het hoofdgebouw zoals dat in eerste instantie is gerealiseerd;
een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
- de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van een gebouw;
- voor overige bouwwerken geldt de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende terrein;
bovenste afdekking van een gebouw, waarbij de dakhelling maximaal 20° bedraagt;
een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals een bordeel of escortservice;
een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens aanduidt van gronden binnen een bestemmingsvlak, waarop ingevolge deze regels specifieke regels van toepassing zijn;
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden, met dien verstande dat onder seksinrichting in elk geval wordt verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;
de meest gezichtsbepalende gevel van een hoofdgebouw, doorgaans gekeerd naar de weg of het openbaar gebied;
een als zodanig op de plankaart aangegeven begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd;
wet van 16 februari 1979 (Stb. 99), houdende de regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van terinzagelegging van het plan;
Wet van
20 oktober 2006, Stb. 2006, 566, zoals gewijzigd bij de Wet van 24 mei 2007,
Stb. 2007, 271 (grondexploitatie), inclusief de door de Tweede Kamer op 1
januari 2008 aanvaarde wijzigingen in het kader van de Invoeringswet (TK
2007-2008,
de
verkoopruimte, d.w.z. het voor het winkelend publiek toegankelijke deel van
(het bruto oppervlak van) een detailhandelsbedrijf, inclusief de etalages en de
ruimte achter toonbanken en kassa's;
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden:
· onder een vrijstaande woning wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;
· onder een dubbele woning wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap);
·
onder een aaneengebouwde woning wordt verstaan
een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen, waarvan
het hoofdgebouw aan het op het
aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
Ook de “eindwoningen” van een blok van aaneengebouwde woningen wordt als een
"aaneengebouwde woning" aangemerkt;
wet van 29 augustus 1991 (Stb. 439), tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidt op het moment van terinzagelegging van het plan;
het gedeelte van het bouwperceel voor zover gelegen naast de zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
In deze regels wordt mede verstaan onder
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.
Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
tussen de (zijdelingse) grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de zijgevels;
vanaf het peil tot aan de druiplijn, waarbij in geval van een hellend dakvlak de druiplijn wordt bepaald door de horizontale snijlijn van het oplopende dakvlak met het daaronder gelegen buitenwerkse gevelvlak; dit betekent dat in voorkomende gevallen de druiplijn wordt bepaald overeenkomstig het hieronder staande:
= druiplijn
------ = denkbeeldige
doorlopende daklijn
a.
zadeldak /
tentdak
b.
gecombineerd
dak
c.
platdak
d.
variabel
gecombineerd dak / lessenaarsdak
e.
dak met terras
/ loggia
f.
platdak met
dakopbouw
g.
gebogen dak
van het peil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk, met dien verstande dat voor wat betreft gebouwen ondergeschikte bouwdelen daarbij niet worden meegerekend;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voorgevel en de achtergevel;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren en de dakvlakken (zulks met inbegrip van erkers en dakkapellen) en boven het peil, overeenkomstig het bepaalde in NEN 2580;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren en op het peil, overeenkomstig het bepaalde in NEN 2580;
vanuit het hart van de op de plankaart aangegeven lijn die het bouwvlak begrenst.
HOOFDSTUK II. BESTEMMINGSREGELS
De op de plankaart voor “Agrarisch (A)” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- agrarisch grondgebruik;
- water;
- extensief recreatief medegebruik;
- onverharde paden en landwegen;
een en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, voorzieningen en (on)bebouwde gronden.
De op de plankaart voor "Bedrijf (B)" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven in de subbestemming:
- (bov) opslag voor een vereniging;
- (bkc) keukencentrum;
- (dhab) automobielbedrijf;
waar deze subbestemmingen op de plankaart zijn aangegeven;
b. bedrijfswoningen behorende bij ter plaatse gevestigde bedrijven, daar waar op de plankaart een aanduiding "(bw)" is aangegeven, met dien verstande dat per aangegeven aanduiding maximaal één bedrijfswoning is toegestaan;
een en ander met bijbehorende bouwwerken, (parkeer)voorzieningen en (on)bebouwde gronden.
a. het aantal bedrijven binnen een bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan één, dan wel het op het tijdstip van het van kracht worden van het plan bestaande grotere aantal;
b. detailhandel is uitsluitend toegestaan ten behoeve van:
- het keukencentrum ter plaats van de aanduiding (kc);
- in auto’s ter plaatse van het automobielbedrijf (dhab).
a. deze binnen de bouwvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat ondergeschikte bouwdelen tevens buiten het bouwvlak zijn toegestaan;
b. de goothoogte en de (nok)hoogte maximaal de op de plankaart aangegeven goothoogte respectievelijk (nok)hoogte bedraagt;
c. het op de kaart aangegeven bebouwingspercentage niet wordt overschreden; voor zover geen percentage is gegeven bedraagt dit 100;
d. de
inhoud van bedrijfswoningen maximaal
a. voor
terreinafscheidingen
b. voor
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, in de vorm van licht- en vlaggenmasten
c. voor
overige niet eerder genoemde bouwwerken geen gebouw zijnde
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 4.1 onder a, voor de vestiging van een bedrijf vermeld in de “staat van bedrijfsactiviteiten” of een hieraan qua aard en uitstraling gelijkwaardig bedrijf, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a. het bedrijf dient voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld te kunnen worden aan een bedrijf behorende tot milieucategorie 1 van de “staat van bedrijfsactiviteiten”;
b. de aard en de activiteiten van het bedrijf leiden ook overigens niet tot een onevenredige inbreuk op het woon- en leefklimaat in de omgeving.
De op de plankaart voor "Groen (G)" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten;
- tuinen;
- water(lopen)
- paden en in- en uitritten;
- speelvoorzieningen en jongerenontmoetingsplaatsen (jop);
- nutsvoorzieningen;
- beeldende kunstwerken;
- waterhuishoudkundige voorzieningen;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, voorzieningen en (on)bebouwde gronden.
a. in- en uitritten uitsluitend zijn toegestaan voor zover deze noodzakelijk zijn voor het bereiken van de (aangrenzende) percelen;
b. speelvoorzieningen
in de vorm van speelplaatsen/sport-c.q. trapvelden met de hierbij behorende
voorzieningen met een oppervlakte groter dan
c. hondenuitlaatplaatsen zijn niet toegestaan;
d. jongerenontmoetingsplaatsen (jop) aan het volgende dienen te voldoen:
-
deze uitsluitend mogen worden gesitueerd op
minimaal
-
de oppervlakte per voorziening maximaal
-
de (nok)hoogte maximaal
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen:
a.
van het bepaalde in artikel 5.1.1 onder b, teneinde speelvoorzieningen in de vorm van
speelplaatsen en sport-/c.q. trapvelden met de hierbij behorende voorzieningen
met een oppervlakte groter dan
- de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen;
- een onevenredige toename van de aantasting van het woon- en leefklimaat is niet toegestaan;
b. van het bepaalde in artikel 5.1.1 onder c, teneinde hondenuitlaatplaatsen toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen;
- een onevenredige toename van de aantasting van het woon- en leefklimaat is niet toegestaan.
De op de plankaart voor "Maatschappelijk (M)" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- maatschappelijke doeleinden;
- maatschappelijke dienstverlening;
- speelvoorzieningen;
een en ander met bijbehorende bouwwerken, (parkeer)voorzieningen en (on)bebouwde gronden.
a. ter plaatse van de aanduiding “begraafplaats” de gronden tevens zijn bestemd voor een begraafplaats;
b. ter plaatse van de aanduiding “gemeentelijk monument” de gronden tevens zijn bestemd voor de instandhouding van de hier aanwezige monumentale waarden.
c. in afwijking van het bepaalde onder b ter plaatse van de aanduiding “gemeentelijk monument” de goothoogte en (nok)hoogte van deze gebouwen niet meer mag bedragen dan de op het moment van ter visie legging van het ontwerp van dit plan bestaande goothoogte en de (nok)hoogte;
d. het op de kaart aangegeven bebouwingspercentage niet wordt overschreden; voor zover geen percentage is gegeven bedraagt dit 100.
a.
voor terreinafscheidingen
b.
voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, in
de vorm van licht- en/of vlaggenmasten
c.
voor overige niet eerder genoemde bouwwerken
geen gebouw zijnde
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 6.2.2 onder a teneinde buiten het bouwvlak fietsenstallingen en (materiaal)bergingen op te richten, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- de voorziening is aantoonbaar noodzakelijk in verband met het functioneren van de ter plaatse gevestigde maatschappelijke functie;
-
de goothoogte bedraagt niet meer dan
-
de (nok)hoogte bedraagt niet meer dan
-
de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen;
De op de plankaart voor "Verkeer - Verkeer en verblijf (V-V)" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen, voet- en fietspaden;
- parkeervoorzieningen;
- plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten;
- tuinen;
- speelvoorzieningen en jongerenontmoetingsplaatsen (jop);
- water(lopen);
- beeldende kunstwerken;
- nutsvoorzieningen
- waterhuishoudkundige voorzieningen;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, voorzieningen en (on)bebouwde gronden.
a.
speelvoorzieningen uitsluitend in de vorm van
speelplaatsen met de hierbij behorende voorzieningen met een oppervlakte niet
groter dan
b. Jongerenontmoetingsplaatsen (jop) aan het volgende dienen te voldoen:
-
deze uitsluitend mogen worden gesitueerd op
minimaal
-
de oppervlakte per voorziening maximaal
-
de (nok)hoogte maximaal
a. de
oppervlakte per gebouw maximaal
b. de
goothoogte en de (nok)hoogte maximaal
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 7.1.1 onder a teneinde speelvoorzieningen in de vorm van
speelplaatsen met de hierbij behorende voorzieningen met een oppervlakte groter
dan
- de verkeersveiligheid niet in het gedrang mag komen;
- een onevenredige toename van de aantasting van het woon- en leefklimaat niet is toegestaan.
De op de plankaart voor “Water (WA)” aangewezen gronden, zijn bestemd voor:
- waterhuishoudkundige doeleinden;
- voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
- kunstwerken, bruggen en andere waterwerken.
8.2. Bouwen
De op de plankaart voor "Wonen (W)" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woondoeleinden en ter plaatse van de overeenkomstige aanduiding op de plankaart voor het betreffende bestemmingsvlak(deel) meer in het bijzonder bestemd voor woondoeleinden in respectievelijk de volgende categorieën:
- HV en LV vrijstaande woningen;
- HO, en LO vrijstaande en dubbele woningen;
- HG, en LG minimaal 3 aaneengebouwde woningen;
b. nutsvoorzieningen;
c. detailhandel ter plaatse van de aanduiding (dh) op de plankaart;
een en ander met bijbehorende bouwwerken, voorzieningen, tuinen, erven en overige (on)bebouwde gronden.
a. gebruik van een deel van de woning en/of de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
het (mede) ten behoeve van een aan huis
verbonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak maximaal 1/3 van de
vloeroppervlakte van de woning en/of de bijgebouwen mag bedragen met een
maximum van
- degene die de activiteiten in de woning en/of de bijgebouwen uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
- de activiteit mag niet leiden tot gebruik van extra parkeerruimte binnen het openbaar gebied;
- er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden; hieronder worden niet begrepen handelsactiviteiten via het internet;
- vanaf de openbare weg zichtbare excessieve reclame-uitingen niet zijn toegestaan;
c. detailhandel
uitsluitend is toegestaan tot een maximum winkelvloeroppervlak van
d. het bestaande aantal woningen per bouwperceel mag niet worden vergroot;
e. ter plaatse van de aanduiding “gemeentelijk monument” de gronden tevens zijn bestemd voor de instandhouding van de hier aanwezige monumentale waarden.
a. deze binnen de bouwvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat ondergeschikte bouwdelen tevens buiten het bouwvlak zijn toegestaan;
b. deze met een minimum van 40 % van de breedte van de voorgevel in de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
c. de horizontale diepte de achtergevelrooilijn niet mag overschrijden;
d.
de afstand tot de zijdelingse grenzen van het
bouwperceel minimaal
e. de dakhelling minimaal 30° en maximaal 65° bedraagt, tenzij de bestaande woning een plat dak heeft;
f. de goothoogte en de (nok)hoogte in de aangegeven categorieën maximaal als volgt bedragen:
Categorie |
Goothoogte maximaal |
(nok)Hoogte maximaal |
HV, HO |
|
|
LV, LO, LG |
|
|
met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “gemeentelijk monument” de goothoogte en de (nok)hoogte van deze gebouwen niet meer mag bedragen dan op het moment van ter visie legging van het ontwerp van dit plan bestaande goothoogte en (nok)hoogte;
g. de breedte van de voorgevel in de aangegeven categorie maximaal als volgt bedraagt:
Categorie |
Breedte voorgevel maximaal |
LV |
|
HV, |
|
LO |
|
HO, LG |
|
met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “gemeentelijk monument” de breedte van de voorgevel van deze gebouwen niet meer mag bedragen dan op het moment van ter visie legging van het ontwerp van dit plan bestaande gevelbreedte.
a. deze niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding “gemeentelijk monument”;
b. deze voorts uitsluitend aan de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd;
c.
de horizontale diepte maximaal
d. de breedte maximaal 60 % bedraagt van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
e.
de (nok)hoogte maximaal de hoogte van de eerste
bouwlaag van het hoofdgebouw bedraagt vermeerderd met
f.
de gezamenlijke oppervlakte maximaal
g.
de afstand tot het openbaar gebied minimaal
h.
in afwijking van het bovenstaande, behoudens het
bepaalde onder a, per woning maximaal één bijgebouw is toegestaan,
uitsluitend in de vorm van een voertuigstalling voor minder validen met een
maximale oppervlakte van
a. deze niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding “gemeentelijk monument”;
b. deze uitsluitend aan de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd;
c.
de horizontale diepte maximaal
d. de gezamenlijke breedte van aan- en/of uitbouwen en overkappingen/luifels maximaal 75 % bedraagt van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
e.
de (nok)hoogte maximaal de hoogte van de eerste
bouwlaag van het hoofdgebouw bedraagt vermeerderd met
f.
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en/of
uitbouwen maximaal
g.
de oppervlakte van de overkapping/luifel
maximaal
h.
de oppervlakte van aan- en/of uitbouwen en
overkapping/luifel gezamenlijk maximaal
i.
de afstand tot het openbaar gebied minimaal
a. deze
binnen de bouwvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat op bouwpercelen
die groter zijn dan
b. aan-
en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen minimaal
c. aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen tegen de achtergevel en één zijgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd;
e.
in afwijking van het bepaalde onder d is een overschrijding van meer dan 75 % en/of een
kortere afstand tot de achterste grens van het bouwperceel toegestaan met dien
verstande dat:
-
hiervan slechts sprake mag zijn indien een aan-
of uitbouw wordt gecombineerd met een bestaand vrijstaand bijgebouw dat is
gesitueerd op een afstand van maximaal
- indien hierdoor niet wordt voldaan aan de bepaling ten aanzien van de minimale afstand tot de achterste grens van het bouwperceel, voor de hierdoor nieuw ontstane aan- of uitbouw de bestaande afstand van deze aan- of uitbouw als minimale afstand geldt;
f.
de breedte van aan- en uitbouwen en aangebouwde
bijgebouwen maximaal
g. de
gezamenlijke oppervlakte van aan- en/of uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen
maximaal
h. de
gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen maximaal
i. het bebouwingspercentage maximaal 50 bedraagt;
j.
de (nok)hoogte maximaal
k. de goothoogte maximaal bedraagt:
-
de hoogte van de eerste bouwlaag van het
hoofdgebouw vermeerderd met
-
uitsluitend voor vrijstaande bijgebouwen
voor zover een goothoogte op de plankaart is aangegeven geldt deze goothoogte als maximum.
a.
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
vóór de voorgevelrooilijn of het verlengde daarvan niet meer mag bedragen dan
c.
in afwijking van het bepaalde onder b. bij hoekwoningen de hoogte van terreinafscheidingen,
voor zover deze zich situeren naar het openbaar gebied uitsluitend mogen worden
uitgevoerd met een constructie die vanaf
d.
de hoogte van speeltoestellen en vlaggenmasten
niet meer mag bedragen dan respectievelijk 3m en
e.
de hoogte van pergola’s niet meer mag bedragen
dan
f. voor carports en overkappingen anders dan bedoeld in artikel, 9.2.4, dat:
-
deze
-
de hoogte maximaal
-
de oppervlakte maximaal
a. deze uitsluitend op het zij- en/of achtererf worden gebouwd;
b.
de hoogte maximaal
c.
de afstand tot de grens van het bouwperceel
minimaal
d.
de oppervlakte maximaal
e. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken op het zij- en achtererf maximaal 50% van de oppervlakte van dat zij- en achtererf bedraagt.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen:
-
het ten behoeve van de aan huis gebonden
(bedrijfs)activiteit in gebruik te nemen vloeroppervlak bedraagt maximaal 1/3
van de vloeroppervlakte van de woning en/of de bijgebouwen met een maximum van
- degene die de activiteiten in de woning en/of de bijgebouwen uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
- de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd, tenzij wordt aangetoond dat geen onevenredige parkeerdruk ontstaat in het openbaar gebied;
- het bedrijf dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
- de activiteit mag niet milieuvergunningplichtig zijn;
- er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan huis verbonden activiteit alsmede handelsactiviteiten via het internet;
- vanaf de openbare weg zichtbare excessieve reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
b.
van het bepaalde in artikel 9.2.2 onder c teneinde de horizontale diepte van het hoofdgebouw te
vergroten tot maximaal 60% van de grootste diepte van het bouwperceel met een
maximum van
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
-
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van
de in de omgeving aanwezige
- het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
- voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder
- het bebouwingspercentage als bedoeld in artikel 9.2.5 onder i niet in het geding komt;
c. van het bepaalde in artikel 9.2.5 onder a teneinde aan- en/of uitbouwen alsmede bijgebouwen buiten het bouwvlak te bouwen met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- deze uitsluitend mogen worden opgericht als zijdelingse aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw gelegen op het zijerf;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
-
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van
de in de omgeving aanwezige
- het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
- voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
- er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
- voorts wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 9.2.5 onder b, f, g, h, j en k;
d. van het bepaalde in artikel 9.2.2 onder e teneinde een andere dakhelling toe te staan met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- de verandering mag niet leiden tot een aantasting van het bebouwde karakter in de directe omgeving en de monumentale waarde van het gebouw; er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
- er vindt geen toename plaats van het aantal woningen op het bouwperceel;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
- het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
e. van
het bepaalde in artikel 9.2.2 onder f teneinde de goot- en/of de (nok)hoogte van het
hoofdgebouw te vergroten met het hieronder gegeven percentage voor de
betreffende categorie:,
Categorie |
Vergroting van de goothoogte met maximaal
|
Vergroting van de (nok)hoogte met maximaal |
HV, HO |
15 % |
15 % |
LV, LO, LG, |
30 % |
15 % |
met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- het overwegende karakter van de betreffende categorie (lage woningen, hoge woningen) in de directe omgeving mag niet op een onevenredige wijze worden aangetast; er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving
- de monumentale waarde komt niet in het gedrang;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
- het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
f.
van het bepaalde in artikel 9.2.5 onder g en i voor het toestaan van een gezamenlijke oppervlakte
van aan- en/of uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen tot maximaal
g.
van het bepaalde in artikel 9.2.5 onder h en i voor het toestaan van een gezamenlijke oppervlakte
van vrijstaande bijgebouwen bij woningen tot maximaal
Burgemeester en wethouders kunnen met toepassing van artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen teneinde woningen in een andere categorie toe te staan met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a. de verandering mag niet leiden tot een aantasting van het bebouwde karakter in de directe omgeving; er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
b. er vindt geen toename plaats van het aantal woningen op het bouwperceel;
c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
d. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast.
De op de plankaart
voor “Archeologisch waardevol gebied (dubbelbestemming)” aangewezen gronden zijn mede bestemd voor
de bescherming van archeologische waarden, onderscheiden in archeologisch
gebied (hoge waarde) en archeologisch verwachtingsgebied.
Bouwen is
uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 10.1 omschreven
doeleinden, tenzij:
a.
op
basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie
geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
b.
het
bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de
oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met
uitzondering van nieuwe kelders;
c.
gebouwen
volledig binnen een zone van maximaal
d.
het
nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 60m² behalve als de bouwlocatie
is gelegen binnen een gebied met de aanduiding “archeologisch gebied (hoge
waarde)”, in welk geval een oppervlak van 30m² geldt.
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 10.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de
op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van
archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de
bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Aan een
ontheffing kunnen in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
a. de verplichting tot het treffen van
technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of
aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor
heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende
bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
b. de verplichting tot het doen van
opgravingen,of;
c. de verplichting de activiteit die tot een
bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein
van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en
wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Het is verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning op de in artikel 10.1 bedoelde gronden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:
a. het ophogen van de bodem met meer dan
b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend
woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het
graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren
en het aanleggen van drainage;
c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve
van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen
ontgrondingenvergunning is vereist;
d. het verlagen van het waterpeil;
e. het tot stand brengen en/of in exploitatie
brengen van boor- en pompputten;
f.
het
uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard
waarbij stobben worden verwijderd;
h. het aanleggen, verbreden of verharden van
wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het
aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
i.
het
aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen
en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
a. voor
zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van
b. voor
zover het uitsluitend werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale
oppervlakte van
c. voor
zover het werkzaamheden in de bodem betreft die volledig worden uitgevoerd binnen een zone van maximaal
d. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
e. indien het archeologisch erfgoed zodanig zal worden behandeld dat conservering in de bodem is gewaarborgd;
f. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen en bij vervanging van rioleringen, voor zover de hiermee gepaard gaande vergravingen zich beperken tot de reeds geroerde grond;
g. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning in dit kader is verleend;
h. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende ontheffing op grond van het bepaalde in 10.3.
10.5. Nadere eisen
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering
van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek
is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische
monumenten of resten aanwezig zijn.
De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond worden behouden.
Burgemeester en wethouders kunnen met toepassing van artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen teneinde:
a. de dubbelbestemming ‘Archeologisch waardevol gebied’ geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
b. aan
gronden alsnog de aanduiding ‘archeologisch gebied (hoge waarde)’ toe te
kennen, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse
archeologische waarden aanwezig zijn.
De als “Waardevolle bomen (dubbelbestemming)” op de kaart aangegeven gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), bestemd voor het behoud en de bescherming van de ter plaatse aanwezige waardevolle bomen.
a. de aanleg van verhardingen;
b. de aanleg van onder- of bovengrondse leidingen en andere constructies;
c. het ophogen of afgraven van de gronden.
a. die verband houden met het normale onderhoud van de bomen;
b. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning is verleend;
d. welke noodzakelijk zijn ten behoeve van de bescherming/ het behoud van de waardevolle bomen.
De in 11.2.1. bedoelde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de vitaliteit van de waardevolle bomen niet wordt aangetast.
De op de plankaart voor “Waterstaatsdoeleinden (dubbelbestemming)“ aangeduide gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), primair bestemd voor:
- bescherming, het instandhouden, het beheer en het onderhoud van de rivierwaterkering;
- het beheer en het onderhoud van de watergangen en/of retentievoorzieningen met de bijbehorende voorzieningen, zoals bermen, schouwpaden en beschoeiing, kunstwerken, bruggen en andere waterwerken;
één en ander met inachtneming van de Keur van het Waterschap.
Op de gronden als bedoeld in artikel 12.1. zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en bouwwerken,
geen gebouwen zijnde die ten dienste staan van de bestemming met een hoogte van
maximaal
12.3. Ontheffing
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 12.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) mits het belang van de watergangen en/of retentievoorzieningen in voldoende mate is gewaarborgd. Hieromtrent wordt de beheerder van de watergang en/of retentievoorziening gehoord.
HOOFDSTUK III. ALGEMENE REGELS
a. het gebruik van aan- uit- of bijgebouwen bij woningen als afhankelijke woonruimte;
b. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel een escortbedrijf.
a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en bedrijven.
15.1. Ontheffing
In afwijking van het bepaalde onder a dit op de (nok)hoogte van aan- uit- en bijgebouwen uitsluitend van toepassing is indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
-
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van
de in de omgeving aanwezige stedenbouwkundige en/of
b.
om bij de uitvoering van het plan af te wijken
van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak
op de plankaart, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met
de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de
afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de plankaart
is aangegeven niet meer dan
c.
om bij de uitvoering van het plan af te wijken
van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de
plankaart, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking
noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de
afwijking ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aangegeven niet meer dan
d. het plaatsen van een antenne-opstelpunt ten behoeve van de mobiele telecommunicatie, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- het antenne-opstelpunt wordt geplaatst op of aan een als zodanig op de plankaart aangeduide antennemast, dan wel op of aan een bouwwerk, niet zijnde een woning;
- het antenne-opstelpunt is aantoonbaar noodzakelijk voor een adequaat dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie;
-
de hoogte van de antennespriet bedraagt niet
meer dan
Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het in 7.10 Wro vervatte verbod, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening,het plan te wijzigen teneinde op de plankaart een aanduiding "antennemast" aan te geven, zulks ten behoeve van de plaatsing van een antennemast voor mobiele telecommunicatie, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a. de antennemast wordt geplaatst binnen een bestemmingsvlak waarin geen woningen aanwezig zijn;
b. de antennemast leidt ook overigens niet tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu in de omgeving;
c. de antennemast is aantoonbaar noodzakelijk voor een adequaat dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie en site-sharing behoort aantoonbaar niet tot de mogelijkheden;
d.
de antennemast is niet hoger dan noodzakelijk voor
een adequaat dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie met een maximum van
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
a. alleen ondergronds mag worden gebouwd waar bovengrondse bebouwing aanwezig is;
b. de
verticale diepte maximaal
c. in afwijking van het hierboven bepaalde onder a mag, waar geen bovengrondse bebouwing aanwezig is, maximaal 25m² ondergronds worden gebouwd in aansluiting op de onder a bedoelde ondergrondse bebouwing.
a. de
verticale diepte maximaal
b. de
bebouwde oppervlakte per aan te leggen voorziening maximaal
c. deze voorzieningen uitsluitend worden gesitueerd binnen het openbaar gebied;
d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
e. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast.
HOOFDSTUK IV. OVERGANGS- EN SLOTREGELS
20.1. Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
20.1.2. Ontheffing
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde in 20.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 20.1.1 met maximaal 10 %.
20.1.3. Uitzondering
20.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
20.2. Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
20.2.2. Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 20.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
20.2.3. Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in 20.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
20.2.4. Uitzondering
20.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels kunnen worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan "Kern Niftrik 2008" van de gemeente Wijchen.