direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tweede partiële herziening bestemmingsplan IJsselstein zuidoost, Hoge Dijk
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0353.201304HogeDijk-On01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de wijk Panoven liggen nog enkele niet ingevulde kavels. De eigenaar hiervan wil op deze kavels woningen ontwikkelen. Het voornemen gaat uit van in totaal 10 woningen.

In het vigerend bestemmingsplan hebben de gronden wel een woonbestemming, maar is geen bouwvlak opgenomen. Hierdoor is de beoogde woningbouw niet mogelijk. Met het voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van de nieuwe woningen mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het westelijk deel van IJsselstein. Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden; een deelgebied aan de Maria Montessoristraat en een deelgebied aan de Ellen Keystraat. De gebieden maken onderdeel uit van de woonwijk Panoven, aan de oostzijde van de kern IJsselstein. Panoven ligt direct ten zuiden van de Hollandsche IJssel en op korte afstand van ontsluitingswegen Baronieweg en Weg van de Verenigde Naties.

In figuur 1.1 is de ligging van de plangebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201304HogeDijk-On01_0001.jpg"

figuur 1.1. Ligging plangebied

1.3 Vigerende regeling

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan IJsselstein Zuidoost. Dit bestemmingsplan omvat naast het woongebied Panoven ook de bedrijventerreinen Paardenveld, Lagedijk en Over Oudland. Dit bestemmingsplan is op 2 augustus 2008 vastgesteld door de gemeenteraad van IJsselstein.

In het vigerend bestemmingsplan hebben de kavels een woonbestemming. Op de gronden is echter geen bouwvlak opgenomen. In figuur 1.2 is een uitsnede opgenomen van het vigerend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201304HogeDijk-On01_0002.jpg"

figuur 1.2. Vigerend bestemmingsplan

1.4 Planproces en procedure

Het nieuwe bestemmingsplan heeft als doel het geven van een juridisch-planologische regeling om de beoogde woningbouw mogelijk te maken. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart en planregels) en een toelichting. Om rechtszekerheid te bieden aan omwonenden van het gebied, is gekozen voor een gedetailleerde opzet van het bestemmingsplan. Deze gedetailleerdheid komt met name tot uiting in de toepassing van verschillende bestemming de begrenzing van de bouwvlakken. Voor een uitgebreidere juridische toelichting op de planopzet wordt verwezen naar de juridische planbeschrijving in Hoofdstuk 5 van de toelichting.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. Na dit inleidende hoofdstuk, wordt in Hoofdstuk 2 het vigerend beleidskader beschreven en wordt getoetst of de ontwikkeling past binnen deze kaders. In Hoofdstuk 3 wordt vervolgens de huidige situatie en de visie op het plangebied gegeven. Hoofdstuk 4 gaat in op de onderzoeken naar de sectorale aspecten, waarin de ontwikkeling wordt getoetst aan de huidige wet- en regelgeving.

In Hoofdstuk 5 wordt daarna ingegaan op de juridische regeling en hoe de ontwikkeling is bestemd in het bestemmingsplan. Uiteindelijk gaan Hoofdstuk 6 en Hoofdstuk 7 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2011) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) richt het Rijk zich op zaken die voor Nederland al geheel van belang zijn. Dit zijn bijvoorbeeld:

  • de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer en energie (inclusief het aanwijzen van gebieden waar grootschalige windparken kunnen komen);
  • de waterveiligheid (zoals de Afsluitdijk), het kustfundament en de milieukwaliteit;
  • de bescherming van het cultureel erfgoed en unieke natuur (zoals de Waddenzee, de Stelling van Amsterdam en de Veluwe).

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft het Rijk de algemene regels aan, waaraan bestemmingsplannen en beheersverordeningen moeten voldoen. In samenhang met het beleid dat is aangegeven in de Structuurvisie, zijn deze regels vooral gericht op het veilig stellen van de nationale belangen waarvoor, gelet op de belangen, beperkingen gelden voor de ruimtelijke besluitvorming op lokaal niveau.

Voor het plangebied en de ontwikkeling zijn in de SVIR en het Barro geen specifiek beleid of regels opgenomen. De ontwikkeling van woningbouw past als zodanig binnen het beleid van het Rijk.

2.2 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (2012)

De provincie beschrijft in zijn Provinciale Ruimtelijke structuurvisie (PRS) het ruimtelijk beleid tot 2028. In de PRS zijn de doelstellingen beschreven, het bijbehorende beleid en de uitvoering van het beleid. Uitvoering van het beleid wordt deels via de Provinciale Ruimtelijke Verordening gegeven.

De provincie wil een aantrekkelijk zijn om te wonen, werken en recreëren. Hierop wordt ingezet op drie belangrijke pijlers: een duurzame leefomgeving, vitale dorpen en steden en een landelijk gebied met kwaliteit. Deze peilers leiden tot de volgende twee beleidsuitgangspunten die als startpunt van de structuurvisie dienen:

  • Accent op de binnenstedelijke opgave
    De provincie wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en het openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Ook het verminderen van kantoren en het herstructureren van bedrijventerreinen vallen binnen deze binnenstedelijke opgave.
  • Behoud en versterking kwaliteit landelijk gebied
    De cultuurhistorische waarden in de provincie dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied, daarnaast is de landbouw een belangrijke drager van het agrarisch cultuurlandschap. Dit vraagt om mogelijkheden van rood-voor-groenconstructies en ruimte voor economisch duurzame landbouw.

Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied. Hiermee past de ontwikkeling, de bouw van nieuwe woningen, binnen het beleid van de provincie om nieuwe woningbouw zoveel mogelijk te realiseren binnen bestaand stedelijk gebied.

Provinciale Ruimtelijke Verordening (2012)

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zijn de belangrijke beleidsuitgangspunten die zijn opgenomen in de PRS vastgelegd. In de PRV zijn regels opgenomen die direct doorwerken in de ruimtelijke plannen van gemeenten. In de verordening is het plangebied aangeduid als Stedelijk gebied. Binnen deze aanduiding is de realisatie van nieuwe woningen toegestaan.

Hiermee past het planvoornemen voor de realisatie van nieuwe woningen binnen de verordening van de provincie.

2.3 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie IJsselstein Dichtbij (2010)

De Toekomstvisie 2025: IJsselstein Dichtbij is op 21 januari 2010 vastgesteld. Deze visie is opgesteld om richting te kunnen geven aan het keerpunt in de geschiedenis waarin de gemeente IJsselstein zich bevind. IJsselstein heeft tegenwoordig de omvang van een regionale verzorgingsfunctie bereikt die voldoende basis biedt om verder uit te werken. Deze richting vertaald zich in een viertal doelen die voor IJsselstein Dichtbij 2025 zijn geformuleerd:

  • Een vitale samenleving van bewoners en ondernemers: dit doel heeft betrekking op de verbondenheid van IJsselsteiners met elkaar. De gemeente wil deze kwaliteit van de stad behouden omdat het zorgt voor een gezonde samenleving.
  • Herkenbare historische en ruimtelijke structuren: de gemeente IJsselstein wil de kenmerkende historie van de stad verder versterken. De gemeente richt zich daarbij op versterking van de ruimtelijke structuur waarbij de historie en het groen meer tot uitdrukking komen als beeldbepalend voor de stad.
  • Dichtbij groen en de stedelijke omgeving: de bevolking is sterk gericht op het groene gebied de Lopikerwaard. IJsselstein hoort vooral bij het Groene Hart en samenwerking met nabije gemeenten is hierbij belangrijk. Door deze samenwerking liggen er kansen om meerwaarde te creëren in het regionale voorzieningenaanbod.
  • Een duurzame samenleving en duurzame omgeving: in 2025 wil de gemeente IJsselstein koploper zijn als het gaat om duurzaamheid. De gemeente geeft op drie manieren invulling aan het begrip duurzaamheid. Het krijgt een plek in het sociale beleid, de fysieke inrichting van de stad en de lokale economie.

De realisatie van nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied past binnen de ambitie van de gemeente om te komen tot een goede stedelijke omgeving.

Hoofdstuk 3 Visie op het plangebied

3.1 Ligging in groter verband

De kern IJsselstein ligt in de provincie Utrecht. Door de kern stroomt de Hollandsche IJssel, waaraan IJsselstein haar naam te danken heeft.

IJsselstein ligt direct ten westen van de snelweg A2 direct ten westen van de A2, en ligt in het Groene Hart. Aan de overzijde van de snelweg ligt de bebouwing van Nieuwegein, die doorloopt in het stedelijk weefsel van Utrecht. Zowel stad als land zijn altijd dichtbij.

Het plangebied is onderdeel van de woonwijk Panoven. Panoven ligt in het zuidoostelijke kwadrant van de stad. Dit kwadrant van de stad kenmerkt zich vooral door de aanwezigheid van de bedrijventerreinen Paardenveld, Lagedijk en Over Oudland.

De wijk Panoven zelf kenmerkt zich door de afwisseling van oudere lintbebouwing en nieuwere/modernere uitbreidingen richting het oosten. Door de oriëntatie van de nieuwe woonstraten op de Hollandsche IJssel is deze in het hele woongebied voelbaar. De woonbebouwing is kleinschalig en afwisselend van vorm. In het gebied is een brede variatie aan woningtypen aanwezig van vrijstaande, twee-onder-een-kap- en rijtjeswoningen tot appartementen in kleinschalige complexen.

Panoven ligt op circa 1 kilometer van het centrum van IJsselstein. Hier bevinden zich een groot aantal voorzieningen. Direct ten westen van de wijk ligt het Calscollege.

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201304HogeDijk-On01_0003.jpg"

luchtfoto Panoven (bron: Bing Maps)

3.2 Bestaande situatie

Zoals eerder aangegeven, heeft dit bestemmingsplan betrekking op twee deelgebieden.

Het eerste deelgebied ligt in de noordoosthoek, in de bocht van de Maria Montessoristraat met de Jan Amos Comeniusstraat. Dit terrein wordt nu niet tot nauwelijks gebruikt. In de omgeving staan voornamelijk vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen. Ten westen van het deelgebied staat een kleinschalig appartementencomplex. Aan de achterzijde grenst dit deelgebied aan een (volks)tuinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201304HogeDijk-On01_0004.jpg"

Impressie deelgebied Maria Montessoristraat (bron: Google Maps)

Het tweede deelgebied ligt aan in de zuidwesthoek van Panoven. Het ligt aan de Ellen Keystraat, tussen de Jan Ligthartstraat en de Hoge Dijk. Het kavel wordt aan drie zijden omgeven door eengezinswoningen. Ten zuiden van de Hoge Dijk ligt een van oudsher ter plaatse gevestigd bedrijf. Dit deelgebied is momenteel in gebruik als privétuin bij een woning aan de Hoge Dijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201304HogeDijk-On01_0005.jpg"

Impressie deelgebied Ellen Keystraat (bron: Google Maps)

3.3 Toekomstige situatie

Het initiatief ligt voor om in de bovengenoemde deelgebieden woningbouw te realiseren. Daarbij is er nadrukkelijk voor gekozen om qua architectuur aan te sluiten bij de bestaande woningen van Panoven, zodat een harmonieus beeld ontstaat. Voor de stedenbouwkundige inpassing is aangesloten bij de stedenbouwkundige randvoorwaarden van het deelgebied de Baronnye.

Deelgebied Maria Montessoristraat

In de toekomstige situatie zullen in het deelgebied aan de Maria Montessoristraat twee woningen worden gebouwd. De begane grondverdiepingen van deze woningen worden geschakeld. Doordat de verdiepingen los van elkaar staan, sluiten deze woningen aan bij de vrijstaande woningen op de zuidelijke percelen. Qua architectuur wordt aansluiting gezocht met de bestaande woningen, zodat langs de straat een eenduidig beeld ontstaat. Het parkeren van deze woningen vindt op eigen terrein plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201304HogeDijk-On01_0006.jpg"

Deelgebied Ellen Keystraat

In het deelgebied aan de Ellen Keystraat worden acht woningen gebouwd. Hiervan worden 6 woningen als twee-onder-een-kapwoningen uitgevoerd. Deze woningen sluiten qua architectuur en uitstraling aan bij de woningen die aan de overzijde van de van de Ellen Keystraat waardoor hier een afgerond straatbeeld ontstaat. Aan de straatzijde worden parkeerplaatsen gerealiseerd.

Daarnaast worden aan de Hoge Dijk twee nieuwe vrijstaande woningen gerealiseerd. Deze woningen, die zich richten op de Hoge Dijk, zullen qua architectuur aansluiten op de woningen uit het voormalige oude lint 'Panoven'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201304HogeDijk-On01_0007.jpg"

Verkeersstructuur

De nieuwe woningen langs de Maria Montessoristraat worden ook vanaf deze weg ontsloten. Via de Parallelweg wordt vervolgens aangesloten op de Baronieweg, een belangrijke gebiedsontsluitingsweg binnen IJsselstein. Deze weg geeft verbinding richting het centrum en via de N210 richting de A2.

De nieuwe woningen langs de Ellen Keystraat worden ontsloten vanaf deze weg en de twee vrijstaande woningen vanaf de Hoge Dijk. In de Ellen Keystraat, ter hoogte van de vrijstaande woningen, zit namelijk een knip, zodat deze wegen niet met elkaar in verbinding staan. De Ellen Keystraat geeft via de Jan Ligthartstraat en Maria Montessoriweg verbinding met de Baronieweg. De Hoge Dijk geeft verbinding richting Panoven. Deze weg sluit aan op de Beneluxweg of de Baronieweg. Net als de Baronieweg is de Beneluxweg een belangrijke ontsluitingsweg.

De wegen langs de locaties zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h. Conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig deelt het fietsverkeer de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer.

In de directe nabijheid van de nieuwe woningen is geen openbaar vervoer gelegen.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Binnen het plangebied worden in totaal tien woningen mogelijk gemaakt. Om de verkeersafwikkeling te beoordelen, is de verkeersgeneratie ten gevolge van deze ontwikkeling inzichtelijk gemaakt. Hiervoor zijn kencijfers van CROW gehanteerd.

De locatie ligt in de gemeente IJsselstein wat een sterk stedelijke omgeving is [statline.cbs.nl]. Aangezien het plangebied aan de rand van de gemeente ligt, valt het plangebied in de categorie rest bebouwde kom van CROW [CROW-317, 2012].

De 10 woningen die binnen het plangebied mogelijk worden gemaakt zijn woningen in het duurdere segment. Voor de verkeersgeneratie is uitgegaan van vrijstaande koopwoningen, aangezien dit kencijfer de maximale parkeerbelasting in beeld brengt. De maximale verkeersgeneratie voor een vrijstaande woning bedraagt voor een weekdag 8,6 mvt/etmaal [CROW-317, 2012]. Voor tien woningen komt dit neer op circa 90 mvt/weekdagetmaal. Voor het omrekenen naar een werkdag dient omgerekend te worden met een factor 1,11, zodat de verkeersgeneratie uitkomt op circa 100 mvt/werkdagetmaal [CROW-272, 2008].

Deze geringe verkeersgeneratie zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling op de omliggende wegen.

Parkeren

Voor de nieuwe woningen zijn parkeerplaatsen nodig die gedeeltelijk op eigen terrein gerealiseerd worden. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte kan gerekend worden met de kencijfers van CROW die zijn aangepast voor de gemeente IJsselstein, zie Bijlage 2. De bandbreedte van deze norm voor een ligging in rest bebouwde kom bedraagt:

Voor vrijstaande woningen (woning duur) : 1,9 – 2,1 pp

Voor twee onder 1 kap (woning midden) : 1,7 – 1,9 pp

Het project voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Aan de Ellen Keystraat komen 6 twee-onder-een-kapwoningen. Deze woningen hebben een oprit, bovendien worden aan de straat 6 parkeerplaatsen aangelegd. Met 12 parkeerplaatsen wordt hier aan de norm (1,9 pp/woning) voldaan. Bij de twee woningen aan de Hoge Dijk is voldoende ruimte om de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein aan te leggen. Bij de 2 woningen die aan de Maria Montessoristraat zal bij iedere woning op eigen terrein voorzien worden in 2 parkeerplaatsen.

Conclusie

De bereikbaarheid van het plangebied is voor gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer goed te noemen. Door het ontbreken van openbaar vervoer in de directe nabijheid is deze bereikbaarheid slecht. De verkeersgeneratie leidt niet tot verkeersafwikkelingsproblemen. Ten aanzien van parkeren dient de gemeentelijke norm aangehouden te worden. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Geluid

Beoogde ontwikkeling

Binnen het plangebied zullen 10 nieuwe woningen gerealiseerd worden. Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. De woningen liggen binnen de wettelijke geluidszone van de wegen A2, N210 (Weg der Verenigde Naties), Utrechtseweg en Baronieweg. Akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh noodzakelijk.

Tevens wordt op grond van jurisprudentie en in het kader van een goede ruimtelijke ordening de geluidsbelasting van nabijgelegen 30 km/h-wegen meegenomen in de akoestische beoordeling.

Door Adviesbureau RBOI Rotterdam b.v. is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (d.d. 14-1-2013). Dit rapport is opgenomen in Bijlage 2 .

Resultaten en conclusie

Uit het rapport blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Baronieweg en de Utrechtseweg sprake is van een aanvaardbaar klimaat aangezien de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

Ten gevolge van het verkeer van de niet-gezoneerde Maria Montessoristraat en Ellen Keystraat/Hoge Dijk is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. De geluidsbelasting aan de gevel ligt ruim onder de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB.

Ten gevolge van het verkeer op de A2 en de N210 wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. Aan de gevels van de woningen langs de Maria Montessoristraat wordt zelfs de uiterste grenswaarde van 53 dB ten gevolge van het verkeer op de A2 overschreden. Deze gevels dienen uitgevoerd te worden als dove gevels daar waar de geluidsbelasting hoger is dan 53 dB (dus niet op iedere verdieping), zie figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201304HogeDijk-On01_0008.png"

Figuur 4.1 Aanduiding dove gevels

Wanneer een scherm wordt toegepast hoeven op de begane grond helemaal geen dove gevels toegepast te worden en is sprake van een geluidsluwere buitenruimte.

Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai op de A2 en de N210, is onderzoek gedaan naar mogelijke maatregelen om de geluidsbelasting te verminderen. Geconcludeerd kan worden dat verdere maatregelen niet mogelijk zijn vanwege financiële, stedenbouwkundige en verkeerskundige redenen. De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 60 dB exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh en staat het vaststellen van hogere waarden niet in de weg.

Er dient dan ook een Besluit tot vaststelling van hogere waarden te worden voorbereid. Een overzicht van de hogere waarden staat in tabel 4.1.

Tabel 4.1 Ontheffingswaarden

locatie   aantal   ontheffingswaarde[dB]   bron  
Maria Montessoristraat   2   53 dB   A2  
Ellen Keystraat/Hoge Dijk   1   52 dB   A2  
  2   51 dB   A2  
  5   50 dB   A2  
Maria Montessoristraat   1   55 dB   N210  
  1   54 dB   N210  
Ellen Keystraat/Hoge Dijk   1   49 dB   N210  

4.2 Bodemkwaliteit

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat ter plaatse van het plangebied geen historische activiteiten bekend zijn die mogelijk hebben geleid tot bodemvervuiling. Daarnaast vindt er binnen het plangebied geen functieverandering plaats: op basis van het vigerende bestemmingsplan geldt reeds de bestemming Wonen. Het aspect bodem bodemkwaliteit levert hierdoor geen belemmering op voor de vaststelling van het bestemmingsplan. In het kader van de omgevingsvergunning zal een technisch bodemonderzoek worden uitgevoerd naar de bodemkwaliteit ter plaatse.

4.3 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in (de omgeving van) het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze worden in het bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt. Daarnaast vindt er in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen dat van invloed is op de veiligheidssituatie in het plangebied.

Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Kabels en leidingen

Beleid en normstelling

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18";
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruw water of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18".

Onderzoek en conclusie

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.5 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek en conclusie

De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van maximaal 10 woningen dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het Besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N210 (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.6 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

Op circa 20 m ten oosten van de beoogde woningen aan de Maria Montessoristraat zijn boomgaarden aanwezig waar mogelijk spuitcirkels voor gelden. Aan de Maria Montessoristraat zijn reeds woningen gelegen die op dezelfde afstand van de boomgaard staan als de beoogde woningen. Door de beoogde ontwikkeling zal het aanwezige bedrijf dan ook niet in zijn bedrijfsvoering worden beperkt en zal ter plaatse van de beoogde woningen sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Ten zuidwesten van de Hoge Dijk is een bedrijf gelegen, namelijk een bedrijf in de verhuur van partytentne. Op basis van de VNG-uitgave geldt hiervoor een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk en 10 m tot gemengd gebied. Het plangebied is door de menging van de functies wonen, bedrijvigheid en maatschappelijke voorzieningen te categoriseren als gemengd gebied waardoor de richtafstand van 10 m geldt. De beoogde woningen komen op circa 10 m afstand van het bedrijf te staan. Er wordt dus voldaan aan de richtafstand.

Conclusie

De aanwezigheid van de verschillende bedrijven in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Ter plaatse van de beoogde woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de aanwezige bedrijven worden door de ontwikkeling niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

4.7 Ecologie

Toetsingskader

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is in Utrecht in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • door de minister van Economische Zaken aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • door de minister van EZ aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de relatief kleinschalige ingreep. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van 10 woningen op twee percelen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. Het plangebied is momenteel in gebruik als boomkwekerij. Het andere deel ligt momenteel braak. De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied (Bijlage 1), algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).

Op beide percelen komen licht beschermde, tabel 1-soorten voor, zoals veldmuis, huisspitsmuis, gewone pad en mol. Op het braakliggende terrein is mogelijk ook de licht beschermde grote kaardenbol aanwezig. De kerstbomen op de boomkwekerij zijn ongeschikt voor vaste verblijfplaatsen van vleermuizen of broedvogels. In de omgeving van de beide locaties kunnen wel algemene broedvogels aanwezig zijn.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).

De Flora- en faunawet belemmert de uitvoering van het bestemmingsplan niet.

4.8 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan.

Waterschapsbeleid

In de Waterstructuurvisie is door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een langetermijnvisie (voor 2050) en een middellangetermijnvisie (tot 2015) ontwikkeld voor een duurzamer waterbeheer voor het beheersgebied. In het plangebied speelt het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer. Het gaat dan met name om schoon oppervlaktewater, het zo lang mogelijk vasthouden, infiltreren, afkoppelen van hemelwater en waar mogelijk aanleggen van een verbeterd gescheiden riolering.

Water voorop!, zo luidt de van het Waterbeheerplan 2010-2015 van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. In dit plan staat hoe het Hoogheemraadschap zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem. Zo'n systeem draagt bij aan een betere leefomgeving van mens, dier en plant. In het waterbeheerplan wordt een overzicht gegeven van:

  • de ambities en doelen voor 2010 tot en met 2015;
  • de maatregelen die nodig zijn om deze doelen te halen.

Het gaat hierbij om de beleidsvelden veiligheid, watersystemen en (afval)waterketen in samenhang met de ruimtelijke omgeving, natuur- en milieudoelen en maatschappelijke en klimatologische ontwikkelingen. Het Hoogheemraadschap zorgt als waterautoriteit voor veilige dijken, droge voeten en schoon water. Kernwaarden bij onze aanpak zijn: duurzaamheid, kwaliteit, resultaatgerichtheid, innovativiteit en efficiency.

Beleidsregels Keur 2009

Beleidsregel 13

Deze beleidsregel is van toepassing in het gehele beheersgebied van het Waterschap en geldt zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Doel van het beleid is om effecten van nieuwe stedelijke uitbreidingen te neutraliseren. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes of enkele woningen, moeten compenseren, is een ondergrens ingesteld. De minimale oppervlakte waarvoor deze beleidsregel geldt, bedraagt binnen de bebouwde kom 500 m² nieuw verhard oppervlak waarvan het hemelwater direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd en buiten de bebouwde kom 1.000 m² nieuw verhard oppervlak (zie Besluit algemene regels keur HDSR 2009, algemene regel 14).

Uitbreiding van verhard oppervlak moet, vanuit hydrologische optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden. Indien dit niet kan door infiltratie in de bodem, kan dat door nieuwe bergingscapaciteit aan te leggen die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert dan wel de piekafvoer opvangt. De aanvrager (veroorzakerprincipe) moet zelf bij de vergunningaanvraag aangeven hoe en welke voorzieningen getroffen zullen worden om de lozing terug te brengen tot de maatgevende afvoer. Daarvoor moet een beheerplan te worden verlegd. Indien dat niet mogelijk is zijn de volgende maatregelen (in volgorde van belangrijkheid) mogelijk:

  • a. compenseren direct bij het lozingspunt; indien niet mogelijk gemotiveerd uitwijken naar b;
  • b. compenseren in hetzelfde peilgebied; indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar c;
  • c. compenseren in aangrenzend benedenstrooms peilgebied (met lager peil dus); indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar d;
  • d. compenseren in aangrenzend bovenstrooms peilgebied (met hoger peil); indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar e;
  • e. compenseren in hetzelfde bemalingsgebied.

Het Waterschap kan tijdens een watertoetsproces, of in het vooroverleg van de vergunningaanvraag, adviseren bij het maken van keuzes.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit 2 kavels, namelijk het kavel ten noordoosten van de Maria Montessoristraat en het kavel ten noorden van de Hoge Dijk aan de Ellen Keystraat, beide te IJsselstein. Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit grasland en boomgaarden.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit jonge rivierkleigrond. Er is sprake van grondwatertrap VII. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,4 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand is gelegen op meer dan 1,2 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied bedraagt circa 1,4 m+N.A.P.

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201304HogeDijk-On01_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201304HogeDijk-On01_0010.png"

Figuur 4.2 Bodemsoort en grondwatertrap (www.bodemdata.nl)

Waterkwantiteit en -veiligheid

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Daarnaast ligt het plangebied niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Ten oosten van het plangebied ligt een waterwingebied. Het plangebied ligt daarom geheel in een boringsvrije zone. Deze zone is ingesteld ter bescherming van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening. In de provinciale Milieuverordening is bepaald dat bij ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden met de boringsvrije zone. Bepaalde functies of activiteiten zijn verboden in deze gebieden of krijgen beperkingen opgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201304HogeDijk-On01_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201304HogeDijk-On01_0012.png"

Figuur 4.3 Grondwaterbeschermingsgebied (Provinciale Milieuverordening)

Langs de Hollandsche IJssel ligt een regionale waterkering (zie onder). Een deel van de beschermingszone van de waterkering ligt binnen het deelgebied van de Maria Montessoristraat. Ontgravingen binnen deze beschermingszone zijn niet toegestaan, tenzij van het waterschap een Watervergunning is verkregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201304HogeDijk-On01_0013.png"

Figuur 4.4 Ligging regionale waterkering (bron: Hoogheemraadschap)

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op een rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit de realisatie van in totaal 10 woningen.

Waterkwantiteit

Bij een toename in verhard oppervlak dient deze toename gecompenseerd te worden. De compensatie-eis van het hoogheemraadschap is dat 15% van de toename in verharding gecompenseerd dient te worden bij een toename in verharding boven de 500 m².

Door de beoogde ontwikkeling ontstaat er een toename in verharding van circa 1.020 m2 (woningtype A: 11,75*7,5+4*4+6,5*9; woningtype B: 12*6,5+8*12,5+4*6; woningtype C: (12*9)*3; woningtype Maria Montessoristraat: 15*3+4,5*15+9*24). Voor de ontwikkeling dient dus circa 150 m2 oppervlaktewater te worden aangelegd.

Deze compensatie zal in de vorm van een vijver gerealiseerd worden. Hiertoe is op basis van gegevens over de bodemopbouw en het waterpeil een ontwerp gemaakt. In Bijlage 3 is de doorsnede van de vijver weergegeven, in Bijlage 4 is een toelichting hierop gegeven. De locatie van deze vijver is met een aanduiding op de plankaart vastgelegd.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid, is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.9 Archeologie

Toetsingskader

Verdrag van Malta

Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Nota Belvedère, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.

Onderzoek

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is voor beide gebieden een Archeologisch bureauonderzoek en een Inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd (IDDS, januari 2013). Deze onderzoeken zijn opgenomen in Bijlage 5 en Bijlage 6.

Uit vooronderzoek blijkt dat de gronden ter plaatse van het plangebied deels nog archeologische waarden zouden kunnen bevatten. In het vervolg van de procedure zal nader onderzoek worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem. Naar aanleiding van het onderzoek zal eventueel een archeologische dubbelbestemming worden opgenomen in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het voorliggende bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht. Dit bestemmingsplan biedt een directe bouwtitel voor de beoogde ontwikkeling van de nieuwe woningen. Daarbij wordt een zekere mate van flexibiliteit geboden om tijdens de ontwikkelperiode in te kunnen spelen op gewenste ontwikkelingen. De flexibiliteit is echter wel ingekaderd, zodat voldoende rechtszekerheid bestaat voor belanghebbenden.

5.2 Opzet regels en planverbeelding

Wettelijke vereisten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Opbouw planregels

De regels van het plan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregel.

5.3 Inleidende regels

Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Hierin is ook gesteld dat ondergeschikte bouwdelen voor wat betreft bouwen buiten beschouwing worden gelaten, mits de overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1 m. Het gaat hierbij dus niet om overschrijdingen van goot- en bouwhoogte in de verticale richting.

Verbeelding (plankaart)

Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

De in het plan voorkomende bestemmingen bestaan ofwel uit één vlak: een bestemmingsvlak, ofwel uit twee vlakken: een bestemmingsvlak én een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeduid waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de verbeelding doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de verbeelding is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).

Aanduidingen

Op de verbeelding is gebruikgemaakt van een maatvoeringaanduiding en een functieaanduiding. Op de verbeelding is sprake van een maatvoeringaanduiding ten behoeve van de maximale bouw- en goothoogte en een functieaanduiding ten behoeve van de compensatie van oppervlakte water.

5.4 Bestemmingsregels

Tuin

De voortuinen, behorende bij de woningen, zijn bestemd als Tuin. Binnen de bestemming Tuin zijn erfafscheidingen, pergola's, vlaggenmasten en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. In de bestemming Tuin kunnen alleen erkers worden gebouwd met een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn alleen achter de voorgevel rooilijn toegestaan.

Wonen

De nieuwe woningen in het bestemmingsplan zijn mogelijk gemaakt binnen de bestemming Wonen. Binnen deze bestemming zijn hoofdgebouwen van de woningen toegestaan binnen het bouwvlak. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is weergegeven.

Ten aanzien van erfbebouwing geldt dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd. Hierbij gelden de volgende regels. Het zij- en achtererf mag ten hoogste voor 50% worden bebouwd, met een maximum oppervlak van 60 m². Bij bouwpercelen groter dan 1.000 m² mag ten hoogste 100 m² aan erfbebouwing worden gerealiseerd. De goothoogte van erfbebouwing bedraagt ten hoogste 3 m ofwel de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,25 m. De bouwhoogte bedraagt ten hoogste de bouwhoogte van het hoofdgebouw - 2 m. De bouwhoogte bedraagt hierbij ten minste 3 m en maximaal 4,5 m. Voor de bijgebouwen bij de woningen aan de Hoge Dijk is een hogere bouwhoogte gewenst. Op de verbeelding zijn deze aangeduid door middel van de aanduiding 'bijgebouw'. Ter plaatse mag de bouwhoogte ten hoogste 7 m bedragen.

Binnen de bestemming is tevens het gebruik van de woning ten behoeve van niet-publieksgerichte aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf toegestaan. Het vloeroppervlak mag hiervan niet meer dan 30% van het woonoppervlak bedragen met een maximum van 50 m² en de activiteit dient te worden uitgevoerd door de bewoner van de woning. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van deze regeling en ook publieksgerichte aan-huis-verbonden beroepen of -bedrijven toegestaan, mits deze niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting of parkeersituatie ter plaatse en de activiteit past qua aard, omvang en uitstraling.

5.5 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelbepaling

Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is opgenomen dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld stoepen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel wordt genoemd welk gebruik van de gronden in ieder geval valt onder strijdig gebruik. Het gaat hierbij om onder andere het gebruik van de gronden ten behoeve van stort- of opslagplaats van goederen en aan het gebruik onttrokken machines of het gebruik ten behoeve van seksinrichtingen.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afgeweken kan worden. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Dit betreft bijvoorbeeld de vrijstelling ten behoeve van afwijking van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.

Algemene wijzigingsregels

Dit artikel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van geringe veranderingen in plaats, ligging of afmetingen van bestemmingsgrenzen.

Werking wettelijke regelingen

In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van de bestemmingsplanregels. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt. De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.

5.6 Overgangs- en slotregel

In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.

5.7 Handhaafbaarheid

Het bestemmingsplan is het juridisch instrument om te bepalen welke ruimte voor welke bouw- en gebruiksactiviteiten mag worden aangewend. In dit bestemmingsplan zijn regels gesteld, waarbij het bestaande gebruik niet kan worden voortgezet omdat sprake is van nieuwe ontwikkelingen. Ten aanzien van de beoogde ontwikkelingen is een nieuwe set regels opgesteld waarbinnen de ontwikkeling dient plaats te vinden. Het handhavingsbeleid is erop gericht dat deze regels ook worden nageleefd. Het bestemmingsplan bindt zowel burgers als de gemeente en is dan ook de basis voor handhaving en handhavingsbeleid.

Handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen 'vasthouden'. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle grondeigenaren, gebruikers en andere rechthebbenden dienen door de gemeente op eenzelfde manier aan het plan te worden gehouden.

Met deze oogmerken is in het bestemmingsplan allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en de leesbaarheid), hoe groter de mogelijkheden om in de praktijk toe te zien op de naleving van het bestemmingsplan. Ook geldt, hoe minder 'knellend' de regels zijn, hoe kleiner de kans is dat het met de regels wat minder nauw genomen wordt. In de praktijk worden op de lange duur vaak alleen de regels gerespecteerd waar betrokkenen de noodzaak en redelijkheid van inzien.

Onder handhaving wordt niet alleen het repressief optreden verstaan, maar ook preventie en voorlichting. Repressief optreden bestaat uit toezicht en opsporing en in het verlengde daarvan – na afweging van belangen waaronder de effectiviteit van optreden – correctie, bestaande uit sancties en maatregelen. De sancties en maatregelen kunnen bestaan uit het stilleggen van activiteiten, aanschrijvingen, bestuursdwang, strafrechtelijk optreden en de dwangsom. Preventief handelen bestaat uit voorlichting en vooroverleg voor het indienen van een aanvraag om een vergunning en voorts het weigeren van de vergunning en eventuele afwijkingen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden, of doordat de gemeente zelf eigenaar is van bedoelde gronden.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer/eigenaar van de gronden zal voor vaststelling van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst worden gesloten.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak en vooroverleg

Het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft op grond van de gemeentelijke inspraakverordening vanaf 24 oktober 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tevens is het plan in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de overlegpartners. Gedurende de termijn zijn 7 inspraakreacties en 2 overlegreacties ontvangen. Deze reacties zijn in beantwoord in de Nota inspraak en overleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende 6 weken ter visie wordt gelegd. Hierbij wordt eenieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen.