Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kasteelpark
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0353.201503Kasteelpark-Vg01

Regels

1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
                               
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Kasteelpark' van de gemeente IJsselstein.
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0353.201503Kasteelpark-On01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aanduidingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde aanduiding.
1.6 ander-werk
een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid.
 
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.8 bestaand
  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat en is gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.
 
1.9 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.10 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.12 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.13 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.14 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.15 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.16 cultuur en ontspanning
het verrichten van activiteiten gericht op kunst en cultuur, spel, vermaak en ontspanning, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.17 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.18 gebruiken
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
1.19 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.20 horeca
een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag en/of in de avonduren dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
1.21 kelder
een (gedeelte van) een gebouw waarvan de diepte gemeten wordt vanaf de begane grondvloer waaronder wordt gebouwd en dat in hoofdzaak dient als bergruimte.
1.22 kitchengarden
een openbare tuin waar groente en kruiden worden verbouwd (groente-, moestuin)
1.23 maatschappelijke voorzieningen
sociaal-culturele voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening
1.24 peil
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
1.25 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.26 Staat van Bedrijfsactiviteiten
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.
1.27 uitvoeren
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.
1.28 vloeroppervlak
totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de verdiepingen en de zolder.
1.29 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
       
2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
 
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 dakhelling
langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.5 horizontale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
 
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.8 ondergeschikte bouwonderdelen
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, airco-installaties, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en/of maximale bouwhoogtes niet meer dan 1 m bedraagt.
 
2.9 verticale diepte
de diepte, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer waaronder wordt gebouwd.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Bedrijf
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': tevens voor nutsvoorzieningen;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
 
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van gebouwen gelden in het algemeen de volgende regels:
  1. gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. de bouwvlakken mogen maximaal 2 m worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen, zoals luifels, balkons en andere open constructies;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a is de bouw van nutsgebouwen toegestaan buiten het bouwvlak, waarbij de volgende regels gelden:
    1. de bouwhoogte mag maximaal 3,5 m bedragen;
    2. de inhoud mag maximaal 12 m³ bedragen.
 
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte bedragen.
 
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag aan de voorzijde maximaal 1 m bedragen. Aan de zij- en achterzijde mag de bouwhoogte maximaal 2 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 2,5 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van zelfstandige naamsvermeldingen van ter plaatse gevestigde bedrijven mag maximaal 1,5 m bedragen;
  4. reclame-uitingen, zowel op de gebouwen als in de terreinen, zijn, behalve een logo van de ter plaatse gevestigde bedrijven, niet toegestaan.
 
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van gebouwen en de ligging van parkeergelegenheden.
 
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
artikel 3 lid 2.3 sub 1 voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een maximale bouwhoogte van 3,5 m.
 
3.4.2 Voorwaarden afwijken
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3 lid 4.1 kan slechts worden verleend, mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
  3. parkeerplaatsen op eigen terrein, dan wel het gebruik hiervan, hiermee niet komen te vervallen.
 
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Algemeen
  1. Het deel van het bestemmingsvlak dat niet wordt bebouwd mag slechts worden gebruikt ten behoeve van groenvoorzieningen, tuinen, verhardingen en parkeergelegenheid.
 
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 3 lid 1 en bedrijven toestaan die niet voorkomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in de categorieën 1 en 2.
Artikel 4 Cultuur en ontspanning
4.1 Bestemmingsomschrijving
  De voor Cultuur en ontspanning aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. evenementen;
  2. culturele voorzieningen;
  3. voorzieningen ten behoeve van de onder 1 en 2 genoemde voorzieningen;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend bouwwerk': beeldbepalend bouwwerk, uitgevoerd als een rand in de vorm van de kasteelcontour;
  5. maximaal 70% verharding ten behoeve van een plein en/of een aangelegde tuin.
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, en erven.
  
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Gebouwen
Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
4.2.2 Bouwwerk, geen gebouwen zijnde
 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen.
  2. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 5 m bedragen.
  3. De bouwhoogte van lichtmasten mag maximaal 6 m bedragen.
  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 m bedragen.
  
Artikel 5 Groen
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  2. paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Groen - Kitchengarden' is een kitchengarden toegestaan.
  met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen en fietsparkeervoorzieningen.   
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van lichtmasten mag maximaal 6 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 5 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Groen - Kitchengarden' een tuinkast voor het bergen van tuingereedschap e.d. met een maximale bouwhoogte van 1,5 m en maximaal 6 m2.
Artikel 6 Maatschappelijk
6.1 Bestemmingsomschrijving
 De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. maatschappelijke voorzieningen met bijbehorende gebouwen;
  2. in afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt dat de gronden niet mogen worden gebruikt ten behoeve van ‘geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen.
  3. een rijksmonument ter plaatse van de functieaanduiding 'cultuurhistorie'
 
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: 
  1. gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak ;
  2. de goothoogte mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte bedragen;
  3. indien geen maximale bouwhoogte is opgenomen, bedraagt de maximale bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte.
       
6.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak ;
  2. de goothoogte mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte bedragen;
  3. indien geen maximale bouwhoogte is opgenomen, bedraagt de maximale bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte.
 
  1. in afwijking van het bepaalde in het eerste li
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, geldt dat de gronden aangeduid als “maatschappelijke
voorzieningen II”, niet mogen worden gebruikt ten behoeve van ‘geluidsgevoelige maatschappelijke
voorzieningen’ zoals bedoeld in artikel 1.
6.2.2 Kelders
Kelders mogen binnen het bouwvlak aanwezig zijn, waarbij de bestaande verticale diepte moet gehandhaafd worden.
Artikel 7 Verkeer
   
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  2. voet- en rijwielpaden;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'parkeren voor parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. tuinen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
één en ander met bijbehorende voorzieningen.
 
7.2 Bouwregels
7.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de verkeersgeleiding en wegverlichting mag niet meer bedragen dan 5 m;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
Artikel 8 Water
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  2. bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder dammen en/of duikers;
 
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen
Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
 
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. De bouwhoogte van bruggen en viaducten mag maximaal 1,5 m bedragen.
  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 4 m bedragen. Indien de bestaande bouwhoogte meer bedraagt dan de toegestane bouwhoogte, dan geldt deze bestaande bouwhoogte als de maximaal toegestane bouwhoogte.
 
Artikel 9 Waarde - Archeologie 1
 
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de bescherming en instandhouding van een archeologisch monument, alsmede secundair voor de andere op deze gronden liggende bestemmingen.
 
9.2 Bouwregels
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen op gronden die zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 1' legt een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie over, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  2. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien deze past binnen de bouwregels van de onderliggende bestemming en naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het eerste lid blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  3. De situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan een omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden (insitu-behoud), of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden om of in de gronden, die op de plankaart zijn aangewezen voor Waarde - Archeologie - 1, zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
    1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 0 cm;
    2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
    3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
    4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    6. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.
  2. Het verbod als bedoeld in artikel 9 lid 3 sub 1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning aanleg werken of een ontgrondingvergunning.
Artikel 10 Waarde - Archeologie 2
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de bescherming en instandhouding van archeologische waarden, alsmede secundair voor de andere op deze gronden liggende bestemmingen.
10.2 Bouwregels
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen op gronden die zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 2' legt een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie over, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  2. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien deze past binnen de bouwregels van de onderliggende bestemming en naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het eerste lid blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  3. De situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan een omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden (insitu-behoud), of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties
  4. Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 20 m²;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
    4. een gedeelte van een perceel dat gelegen is binnen een kabels- en leidingenstroken. 
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden om of in de gronden, die op de plankaart zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 2', zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
    1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
    2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
    3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
    4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    6. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.
  2. Het verbod als bedoeld in artikel 9 lid 3 sub 1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning aanleg werken of een ontgrondingvergunning.
Artikel 11 Waarde - Archeologie 3
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de bescherming en instandhouding van archeologische waarden, alsmede secundair voor de andere op deze gronden liggende bestemmingen.
11.2 Bouwregels
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen op gronden die zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 3'  legt een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie over, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  1. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien deze past binnen de bouwregels van de onderliggende bestemming en naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het eerste lid blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  2. De situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan een omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden (insitu-behoud), of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties
  3. Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 2.500 m²;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
    4. een gedeelte van een perceel dat gelegen is binnen een kabels- en leidingenstroken.
    
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden om of in de gronden, die op de plankaart zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 3', zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
    1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
    2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
    3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
    4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    6. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.
  2. Het verbod als bedoeld in artikel 9 lid 3 sub 1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning aanleg werken of een ontgrondingvergunning.
Artikel 12 Waterstaat - Waterkering
 
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemt voor waterkering en de bijbehorende beschermingszone.
 
12.2 Bouwregels
  1. Ten behoeve van de in artikel 12 lid 1 bedoelde bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 3 m worden gerealiseerd.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a mogen bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd, indien en voor zover het belang van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. Bij die belangenafweging wordt goedkeuring gevraagd aan de beheerder van de waterkering. Ten behoeve van deze andere onderliggende bestemmingen mogen gebouwd worden conform het bepaalde bij de betreffende bestemmingsbepalingen.
 
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
12.3.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op de in artikel 12 lid 1 bedoelde gronden de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het bodem verlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 m, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  4. het omzetten van grasland in bouwland;
  5. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het aanleggen van bos of boomgaard;
  7. verlagen van het waterpeil;
  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  9. het aanleggen of verwijderen van oeverbeschoeiingen;
  10. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  11. het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
  12. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  13. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  14. alle overige werkzaamheden die de waterkering kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van de waterkering.
 
12.3.2 Toelaatbaarheid
Het bepaalde in artikel 12 lid 3.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de in dat lid genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de waterkering.
 
12.3.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 12 lid 3.1 is niet van toepassing:
  1. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de waterkering;
  2. op andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van bescherming van de waterkering van niet ingrijpende betekenis zijn.
 
12.3.4 Voorwaarden
Het bevoegd gezag verleent uitsluitend vergunning zoals bedoeld in artikel 12 lid 3.1 na schriftelijk goedkeuring van de beheerder van de waterkering.
3 Algemene regels
 
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Algemene gebruiksregels
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. het gebruik van gronden en wateren als permanente ligplaats voor woonboten of (woon-)schepen;
  4. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
 
Artikel 15 Algemene aanduidingsregels
15.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop
  
15.1.1 Bouwregels
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
  1. binnen een afstand van 100 m vanaf het middelpunt van de molen mag geen bebouwing worden opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  2. binnen een afstand van 100 tot 400 m vanaf het middelpunt van de wiek mag geen bebouwing worden opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot de molen, gerekend vanaf het onderste punt van de verticaal staande wiek.
 
15.1.2 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15 lid 1.1 indien:
  1. er sprake is van een situatie waarin vrije windvang en het zicht op de molen al beperkt zijn door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, óf;
  2. zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd.
 
15.1.3 Voorrang bouwregels
Indien op basis van de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemming een lagere bouwhoogte ten hoogste is toegestaan dan de bouwhoogte welke op grond van artikel 15 lid 1.1 of artikel 15 lid 1.2 kan worden toegestaan, gaat het bepaalde in deze bouwregels voor het hier bepaalde.
 
15.1.4 Specifieke bouwregels
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop' gelden de volgende regels:
  1. binnen een afstand van 100 m vanaf het middelpunt van de molen mag geen beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  2. binnen een afstand van 100 tot 400 m vanaf het middelpunt van de wiek mag geen beplanting aanwezig zijn met een hoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot de molen, gerekend vanaf het onderste punt van de verticaal staande wiek.
 
15.2 Wro-zone wijzigingsgebied
 
15.2.1 Voorwaarden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan ter plaatse van de 'Wro-zone - wijzigingsgebied' te wijzigen door het toevoegen van aanduiding van horecacategorie 1a als bedoeld in de Staat van Horeca-activiteiten (bijlagen bij de regels bijlage 1)
  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  3. maximaal 50 m2 aan gebouwen;
  4. terras met een maximale grootte van 15 zitplaatsen.
15.3 Overige zone - Wettelijk beschermd archeologisch Rijksmonument
15.3.1 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken op deze gronden, welke op basis van de Erfgoedwet 2016 door het rijk aangewezen is als archeologisch monument, is een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Een monumentenvergunningsaanvraag daartoe dient aangevraagd te worden via de gemeente IJsselstein bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). 
15.3.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente IJsselstein te worden ingediend.
Artikel 16 Algemene afwijkingsregels
16.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.
 
16.2 Voorwaarden afwijken
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16 lid 1 kan slechts worden verleend, mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
 
Artikel 17 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
18.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder 1 met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
18.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 19 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan 'Kasteelpark'.